MAATSCHAPPIJ ARTI ET AMICITIAE
De Maatschappij Arti et Amicitiae (= voor de kunst en de vriendschap), meestal kortweg Arti genoemd, is een Amsterdamse vereniging van beeldende kunstenaars en kunstliefhebbers die op 3 december 1839 werd opgericht door de vijf directeuren van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam: Jan Willem Pieneman, Andre Benoit Barreau Taurel, Jan Adam Kruseman, Louis Royer en Martinus Gerardus Tétar van Elven. De oprichters stond een drieledig doel voor ogen: bevordering van de kunsten, verbetering van de sociale en economische positie en verbroedering van kunstenaars. Het initiatief sloeg aan en in juli 1840 kocht Arti et Amicitiae bij openbare veiling het gebouw Grand Salon Duport aan het Rokin. De eerste verdieping van dit pand werd in 1841 door, een van de mede-oprichters en directeur van de afdeling bouwkunst aan de Koninklijke Academie voor beeldende kunst in Amsterdam, verbouwd tot ‘kunstzaal’. Rond 1854 verwierf Arti een achterliggend winkelpand aan de Kalverstraat en het aangrenzende logement Het Wapen van Utrecht, dat op de hoek lag van het destijds ongedempte Spui en het Rokin. Achter de huidige gevel, die sinds de verbouwing in 1856 door J.H. Leliman het aanzien van de panden tot een geheel maakt, bevinden zich tentoonstellingszalen, bestuurskamers en een besloten sociëteit. Het interieur is voor een groot deel ontworpen door de architect Berlage.
Het kunstbeleid in de eerste helft van de negentiende eeuw werd in grote mate van bovenaf bepaald. Ook binnen de toenmalige toonaangevende kunstinstellingen zoals de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, waren het vooral niet-kunstenaars die het beleid bepaalden. Bij het nieuwe genootschap lag de algemene leiding daarentegen bij beroepskunstenaars. Op tal van manieren heeft Arti de emancipatie van de kunstenaar gesteund. Het glorieuze nationale kunstverleden kwam daarbij goed van pas. Arti startte daarom een propaganda campagne voor de oprichting van een standbeeld van Rembrandt op het huidige Rembrandtplein. Het beeld werd vervaardigd door een van de oprichters van Arti, Louis Royer (1793-1868) en werd in 1852 door niemand minder dan koning Willem III onthuld. Oriëntatie op het nationale verleden kwam ook tot uiting in de opbouw van de zogeheten ‘Historische Galerij’, een verzameling van 103 schilderijen met taferelen uit de vaderlandse geschiedenis die het Arti-bestuur door tientallen kunstenaars liet vervaardigen.
Een ander effectief middel tot sociale emancipatie was het idee om leden uit hoge kringen uit te nodigen voor een honorair lidmaatschap. Al in de beginfase van haar bestaan boekte Arti een groot succes toen koning Willem II in 1841 de uitnodiging voor een honorair lidmaatschap accepteerde. Daarmee was de toon gezet. Arti groeide uit tot een instituut dat niet meer uit het cultureel-maatschappelijk leven was weg te denken. Het deftige publiek voelde zich min of meer aan zijn stand verplicht om lid van het kunstgenootschap te zijn. De sociale integratie werd nog versterkt door de avonden kunstbeschouwing die Arti voor haar leden organiseerde. Kunstenaars, verzamelaars en kunstliefhebbers lieten op dergelijke avonden tekeningen en prenten ter bespreking circuleren. De kunstbeschouwingen werden afgewisseld met lezingen over kunst door bekende literatoren zoals Jacob van Lennep en J.A. Alberdingk Thijm. Hierdoor werd ‘de kunstzin’ bevorderd, met als neveneffect dat de belangstelling voor de kunstmarkt toenam. Door tentoonstellingen te organiseren en nauwe banden aan te gaan met het koopkrachtige deel van de bevolking droeg Arti bij aan verbetering van de positie van de kunstenaar. Tevens werd een Weduwen- en Wezenfonds voor kunstenaars in het leven geroepen. Het fonds werd gefinancierd door schenkingen van honorair leden en door entreegelden van tentoonstellingen die Arti geregeld organiseerde, en de verkoop van tentoonstellingscatalogi. Ook de opbrengsten van de geleidelijke verkoop van stukken uit de Historische Galerij kwamen ten goede aan dit fonds.
Het dubbelpand aan het Rokin vormde een passend onderkomen voor het kunstgenootschap. De kunstzalen waren voorzien van kapconstructies, uitgevoerd in het destijds nieuwe materiaal gietijzer. Opzienbarend was ook de toepassing van glazen dakvlakken die voor een goede en gelijkmatige belichting zorgden. De gemeenschappelijke voorgevel aan het Rokin is van baksteen, maar door de bepleistering lijkt het alsof ze uit natuursteen is opgetrokken. Architect Leliman conformeerde zich niet aan de toenmalige mode om in één bepaalde historische stijl te bouwen. Bovendien legde hij een opmerkelijke vrijheid in de uitwerking van details aan de dag. Zo houden de pilasters die de gevel geleden het midden tussen een Ionische en Korinthische orde. De pilasters dragen geen hoofdgestel maar vier beelden, de personificaties van verschillende kunsten: de bouw-, beeldhouw-, graveer- en schilderkunst. De plaatsing van deze beelden tegen de zolderverdieping aan, in plaats van bovenop de lijst, was zeer ongebruikelijk. De beelden waren van de hand van de beeldhouwer F. Stracké jr. (1820-1898), die ook de ossenkop, het embleem van Arti, in het fronton vervaardigde. De os was het symbool van de evangelist Lucas, de patroon van het vroegere kunstenaarsgilde Sint Lucas. De huidige beelden zijn beschilderde bronzen afgietsels van de oorspronkelijk houten beelden. Horizontaal doorlopende waterlijsten van natuursteen markeren de verdiepingen van het pand. Boven de vensters op de begane grond zijn zes medaillons aangebracht met afbeeldingen van Lucas van Leyden, Hendrick Goltzius, Hendrick de Keyser, Rembrandt, Jacob van Campen en Jacob van Ruysdael.
In 1893-1894 werd de indeling van het gebouw gewijzigd. Daarbij werd de hoofdingang naar het Spui verplaatst en werden het trappenhuis, de hal en het interieur vernieuwd. De verbouwing werd uitgevoerd door twee architect-leden van Arti, A.C. Bleys (1842-1912) en H.P. Berlage (1856-1934). De vertrekken op de begane grond werden aan elkaar gekoppeld tot een grote sociëteitszaal. Opvallend daarin is de grote vormverscheidenheid van het meubilair. Na kleine verbouwingen in 1936 en 1950 werd het gebouw in 1962-1964 gerestaureerd onder leiding van architect J. Schipper. Bij die gelegenheid werden de tentoonstellingsruimten vernieuwd en de hoofdingang teruggeplaatst naar het Rokin. In 1990 volgde een kleine verbouwing door architect P. Zaanen waarbij onder meer een nieuwe bar werd ontworpen. De oorspronkelijke grenenhouten beelden aan de voorgevel konden na een intensieve restauratie door beeldhouwer P. Kusters uiteindelijk worden behouden. Sindsdien worden zij bewaard in de sociëteitszaal. Het statige interieur van die zaal met het door Berlage ontworpen meubilair is nog grotendeels intact.
Het erebord in het trappenhuis vermeldt een lange rij van illustere leden, zoals: Lizzy Ansingh, George Hendrik Breitner, Marius Bauer, Bernard Blommers, de gebroeders Jacob, Willem en Matthijs Maris, Isaac en Jozef Israels, Lourens Alma Tadema, Hendrik Willem Mesdag, Jan Sluijters, Jan Toorop, Johan Hendrik Weissenbruch, Willem Witsen, Coba Ritsema en Kees Maks.
De Commissie van Beheer over de Kunstzalen van Arti et Amicitiae; vlnr. G. Poggenbeek, N. Bastert, F.M. Heyl, J.S.H. Kever en G.H. Breitner, 30 maart 1893
Foto boven: het gebouw van Arti et Amicitiae in de 19e eeuw aan het nog niet gedempte Rokin en Spui
Pingback: DE JOFFERS | MUIZENEST
Pingback: LIZZY ANSINGH | MUIZENEST
Pingback: JAN ADAM KRUSEMAN | MUIZENEST
Pingback: JOHN FREDERIK HULK | MUIZENEST
Pingback: 17 NOVEMBER – JOHN FREDERIK HULK | MUIZENEST
Pingback: PIET MONDRIAAN 1872-1914 | MUIZENEST
Pingback: ALBERT HEMELMAN | MUIZENEST