OP DE BEWAARSCHOOL, DOOR WILLEM VAN OEVERE (1)

De bewaarschool ging aan. De vrouwen gaven hun merendeels huilende kinderen aan de deur af en een helpster bracht ze naar hun plaatsen. Zuster Angelica bleef met de moeders nog wat praten, die onder druipende, glimmende regenschermen elkaar stonden te verdringen, luid kwebbelend. De non hield de tippen van haar sluier met de witte rechterhand bij elkaar, om haar streng, koud en bleek gelaat tegen den regen te beschutten. Vóór de doffe schoolramen stonden een paar druipende handwagens, glimmerig van het nat, en waarin halfverrotte stukjes koolblaren vastkleefden. Een drietal zinken goten in de nabijheid klitterden hun water op de straat, nú met forse gulpen, door den wind opgejaagd, dán zachtjes, dun klipklitterend. Brede rimpels vaarden over de grote plas bij de deur, telkens al de wind uitschoot. De vrouwen hadden dan beide handen nodig om haar parapluis rechtop te houden. Zij beklaagden de kinderen, die, dun gekleed, met rode, geweekte gezichten en handen aankwamen, druipend en bibberend in elkaar geslonsd.
Een klaterig geroezemoes van kinderstemmen en klompen-gestommel rolde door het schoollokaal, een plomp, vierkant vertrek. Door den achterwand, grotendeels bestaande uit een glazen beschot, zag men, over een klein plaatsje met een pomp heen, in een tweede lokaal, waarin de oudere kinderen zaten, die op de banken klommen om naar de huilende kleinen te kijken.
Deze zaten op lage bankjes, met de handen op de knieën, benauwd rondturende naar de witte wanden en naar het kruisbeeld van wit gips, op een kruis van ebbenhout uitgestrekt, tussen een Maria Onbevlekte Ontvangenis en een Jozef, die stijf rechtop tegen den muur stonden.
Leentje, de helpster, bracht maar steeds kinderen aan. Ze deed ze jassen en hoofddeksels af en stapelde de trommeltjes met boterhammen, die sommigen meebrachten, op een plank tot een staande driehoek. De kast was vol uitwasemingen der natte kleren.
Leentje was zeer aardig voor de kinderen. Ze sprak ze vriendelijk toe en troostte hen de tranen weg, die bij sommigen tussen de wimpers glommen.
De statige zuster aan de deur had woorden. Koud drongen haar woorden naar binnen naast de zenuwachtige, lauwe geluidstukjes van een vrouw.
– Zeg, eerwaarde zuster, m’n kleine Jan krijgt ’s middags geen wateremelk, en ‘k betaal er toch ampart vóór, iedere dag twee centen.
– Hoor is, vrouwtje, op praatjes van kindere mot je niet afgaan. We trekken niemand voor. Je vertrouwt ons toch wel?
– Wel zeker zuster, maar….
– Nu dan, dan kunne we onze diskussie stake.
– O, ik houw ook niet van diskediën, maar, ziet u, het is eige vlees en bloed, mot u maar denke. Wel bedankt, zuster! Dag zuster!
Statig boog deze. De vrouw nam met de linkerhand – in de rechter droeg ze haar ouwe parapluie – haar beslikte rok op en ging heen met een lachje van voldoening, dat ze zoo goed haar fatsoen wist te houden. Als ze een voet optilde, kwamen dik-gestopte rode kousen met zwarte voeten boven haar klompen uit, waarin van onder grote gaten waren.
– Leentje, je kunt de deur sluiten, zei de zuster en ging naar binnen.
Leentje nam de zware ijzeren ketting in de hand en boog zich om de deur heen, om te zien, of er nog kinderen kwamen. De lange, smalle straat lijnde zwaar voort, stil en leeg. Een menigte plassen glommen onder de grijze lucht, die aan het einde der straat afgestoken werd door een dompige, zware toren, die plomp op den grond stond.
Leentje liet haar ogen door de straat gaan, tot ze bleven rusten op de ramen van de school aan de overkant. Een bleek, gebrild hoofd met kortgeknipte haren, waaraan dikwijls een pen was drooggemaakt, keek haar aan en knikte half deftig, half jolig; maar jolig op een bijzondere manier. Leentje kreeg een kleur en flapte de deur dicht. Na een ogenblik echter stond ze weer tegenover het bleke hoofd, dat even de ogen sloot en toen achter de onderste betraliede doffe ruiten wegzonk. Toen ze nu voor de tweede maal de deur sloot, bromde ze zo’n kwibus. –
Het schoolvertrek was vol van een nattig, ongezellig licht, dat door de krijtwitte ruiten binnendrong. Helder waren alleen de vier bovenste ruiten, waartegen zich de gevel van de school aan de overkant plaatste, in drukkende platheid.
De zuster deed een gebed, waarna de kinderen op zingende toon het Weesgegroet baden, de grote massa met een naren dreun, een eentonig vlak, waarop lichtere stemmetjes nu en dan krullen en spiralen ornementeerden. Hier en daar liep er een vooruit en na iedere zin kwamen enige doffe galmen, waardoorheen haastige beetjes brabbelden. – Vervolgens zongen ze enige liedjes met kerkmelodieën: ‘Heilige Jozef, kinderhoeder’ – en ten slotte, op de vrolijke wijze van een studentenlied: ‘De winter komt ons zijn afscheid brengen.’ De zuster gaf telkens den toon aan en de kinderen zongen verder, zonder enige maat, lieten hun stemmen over elkaar buitelen en doorslaan, en eindigden met een overmatig schreeuwen, als in overmoedige wanhoop.
Zoo werd het half tien.
De kinderen kregen van Leentje leiën om wat te tekenen. Een doffe stilte, nu en dan even onderbroken door snerpende krassen op de leiën. De zuster stond met de helpster te praten, bijna onhoorbaar, zacht op de heupen wiegelend. Leentje leunde op één been en plukte aan haar rok en aan de knopen van haar japon, met een verveeld gezicht.
Als een zacht opkomend windje begon het onder de kinderen te suizen, even zwijgend, dan in een anderen hoek weer beginnend, hier en daar met brokjes ondersteund, tot de zuster in haar gesprek gestoord werd. Ze ging rond om naar de handen te zien. Een vuile jongen met gescheurde kleren, waardoorheen zijn blote lichaam zichtbaar was, werd op bevel van de zuster door Leentje naar het plaatsje gesleurd. De pompzwengel piepbonsde en de jongen begon te schreeuwen, dat het water zoo koud was. Alle kinderen keken er naar en die uit het achterste lokaal gingen daartoe op de banken staan. Telkens als hij schreeuwde, lachten ze.
De hele morgen zat hij stug vóór zich te kijken, met het natte haar over ogen en oren. Eén ondeelbaar ogenblik ontluikten de ogen van den tienjarige jongen en keken de zuster honend aan.
Leentje keek nu de leien na en prees of laakte. Plotseling boog ze zich over een kleinen, blonden krullebol met rode wangen en blauwe kijkers, en gaf hem een kus. Een bleek jongetje, dat naast hem zat, keek vluchtig toe en wendde snel het hoofd af.

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: