WILLEM KLOOS – EEN GOD IN ‘T DIEPST VAN MIJN GEDACHTEN
“Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten,” dichtte Willem Kloos (Sonnet V). Toen dat gedicht in 1894 verscheen, noemden sommigen het godslasterlijk. Maar Kloos had “een God” geschreven en niet “God”. Hij wou alleen maar zeggen dat de dichter de autonome schepper is van zijn eigen verzen en almachtig troont in zijn poëtica. Kloos was overigens wel ziekelijk vol van zichzelf. Nadat Freud in de jaren twintig van vorige eeuw het begrip “narcisme” had uitgevonden, noemden psychiaters het openingsvers van Kloos’ vijfde sonnet dan ook een schoolvoorbeeld van ziekelijke zelfliefde. Wie het gedicht echter uitleest, merkt dat de dichter tegelijk twijfelde aan zichzelf.
Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten,
En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon
Over mij zelf en ’t al, naar rijksgeboôn
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.
En als een heir van donkerwilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
Voor ’t heffen van mijn hand en heldere kroon:
Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten.
— En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond
Úw overdierb’re leên den arm te slaan,
En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed
En trots en kalme glorie te vergaan
Op úwe lippen in een wilden vloed
Van kussen, waar ‘k niet langer woorden vond.
Pingback: 6 MEI – WILLEM KLOOS | MUIZENEST
Pingback: EEN AFTAKELING IN DERTIEN PORTRETTEN | MUIZENEST
Pingback: JACQUES PERK – EENE HELLE- EN HEMELVAART 2 | MUIZENEST
Pingback: Gedachten | matrja's nature