ANDRE BENOIT BARREAU TAUREL

andre-benoit-barreau-called-taurelAndré Benoit Barreau Taurel werd op 6 september 1794 in Parijs geboren. Overigens als André Barreau, hij voegde later zijn tweede doopnaam en de achternaam van zijn moeder toe, waarschijnlijk omdat dit indrukwekkender klonk dan de eigenlijke naam. De naam werd later zo ingeburgerd dat de kunstenaar en zijn kinderen nu in veel archieven makkelijker onder de naam Taurel dan onder Barreau te vinden zijn. Barreau Taurel was halverwege de negentiende eeuw een van de meest vooraanstaande etsers en graveurs die in Nederland actief was. Vanaf 1809 volgt hij in Parijs aan de Ecole des Beaux-Arts een opleiding in tekenen en graveren, waarvoor respectievelijk Pierre Guérin en C.C. Bervic zijn docenten zijn. In de periode 1818-1823 verbleef hij in Rome, waar hij veel optrekt met de beroemde schilder Jean Auguste Dominique Ingres, die hier een mooie tekening maakte van de jonge Barreau Taurel. Na dat verblijf van vijf jaar in Italië keerde hij weer terug naar Parijs om zich verder te bekwamen in de ets- en grafeertechniek. In 1828 vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen. Hij kwam vanuit het mondaine Parijs naar het provinciale Amsterdam op verzoek van Koning Willem I, die hem aanbood directeur te worden van de Graveerschool der Koninklijke Academie.

Van Johannes Immerzeel Jr. (1776-1841), een Nederlands schrijver, dichter, boekhandelaar en uitgever, werd in 1843 zijn magnum opus uitgegeven, een naslagwerk over de levens en werken van alle Hollandse en Vlaamse kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van 1500 tot 1850. Hij merkte over de wonderbaarlijke verhuizing en het koninklijke verzoek dat daaraan vooraf ging op: “Wat aanleiding tot die daad gaf, zou, wanneer ik daarvoor niet de noodige opheldering gaf, vreemd kunnen klinken. De Kon. Academie heeft ingesteld, dat aan het behalen van den grooten prijs, in elk vak der kunst, de bepaalde toelage, of een pensioen, om de verdere studiën te Rome voort te zetten, is verbonden. Dit ging steeds goed, doch voor het vak der Graveerkunst was het gevolg, dat de heeren die zich, om gegronde redenen, te Parijs moesten oefenen, wanneer de pensioenjaren verstreken waren, meestal buiten’slands bleven, waardoor de genoten Hollandsche bescherming ter dienste van het buitenland werd besteed. Dit liep zóó in het oog, dat de Heer jacob de vos Willemsz., die, als Lid van den Raad van Bestuur der gemelde Academie, bezield voor alles, wat tot nut van zijn Vaderland kon strekken, zich, met eene Geschiedkundige Memorie dienaangaande, tot het Ministerie van Binnenlandsche Zaken wendde, en als advies voorstelde, om, in plaats van de som voor het pensioen voor de Graveerkunst te verleenen, een bekwaam talent van elders te doen overkomen, en zelf- een Graveerschool, te Amsterdam, op te rigten, zooals er vroeger, als het ware, steeds eene had bestaan, en te doen, even als onze voorvaderen, die, tijdens de stichting der Academiën, bij gebrek aan bekwame personen voor sommige Faculteiten, vreemde planten op den vaderlandschen grond overbragten, dáár wortel deden schieten, en langs dien weg in overvloed vruchten bekwamen. Dit werd, zooals boven vermeld staat, in zijn geheel toegepast, en taurel was de plant, waaraan onze toenmaals kwijnende Graveerschool, tot roem zijner nagedachtenis, haren luister te danken heeft.”

Vanaf zijn aanstelling tot zijn overlijden in 1859 te Amsterdam zal Barreau Taurel in Amsterdam blijven wonen en deel uitmaken van de Raad van Bestuur van de Academie. Al snel sloot hij er vriendschap met twee andere directeuren, Jan Adam Kruseman en M.G. Tétar van Elven. De al genoemde Immerzeel merkt in zijn biografie van Barreau Taurel op dat het initiatief om in Amsterdam ook een kunstgenootschap op te richten moet heb gelegen bij de Fransman, die immers in zijn thuisland en geboortestad gewend was aan dergelijke gezelschappen en kunstbroederlijke contacten. Het drie vrienden weten hun twee mededirecteuren aan de Academie (Jan Willem Pieneman en Louis Royer) te overtuigen mee te doen aan het initiatief, dat er toe leidde dat op 3 december 1839 in lokaal De Kersenboom het kunstgenootschap Arti et Amicitiae werd opgericht. Al snel waren naast de initiatiefnemers nog veertien andere kunstenaars aangesloten, waaronder Lambertus Hansen, Christiaan Klijn, Nicolaas Pieneman, Dirk Sluyter, Cornelis Steffelaar, Jan Tétar van Elven en Wouter Verschuur.

In de jaren dat hij aan de Academie werkzaam was gaf hij les aan onder meer Hendrik Dekker, Johann Kaiser, Christiaan van Kesteren, Paul Constantin Tétar van Elven en zijn beide zonen André Barreau Taurel en Edouard Barreau Taurel. Met name de laatste kon wat roem over zijn grafeerkunst wedijveren met de leermeester. Die leermeester had in de eerste helft van de achttiende eeuw een grote naam in Europa en kreeg een groot aantal internationale onderscheidingen. Zo werd hij in 1843 benoemd tot Ridder der Orde van de Eikenboom als dank voor het fraaie portret dat hij maakte van koning Willem II, naar een schilderij van Jan Willem Pieneman. In 1852 zou hij op basis van wederom een schilderij van Pieneman ook een ets maken van Koning Willem III en ontving nu als waardering van het hof een ring met briljanten en een doekspeld. Weer later maakte hij aansprekende portretten van onder Koningin Sophia, van Anna Palowna, keizer Nicolaas en andere personen die een vooraanstaande positie in het maatschappelijke leven bekleedde.

Op 2 november 1859 overleed Barreau Taurel totaal onverwachts, na eerder die dag nog de felicitaties vanwege zijn koperen huwelijksfeest in ontvangst te hebben genomen. Uit zijn eerste huwelijk met Marie-Claire (in 1836 in Amsterdam overleden) had hij vier zonen, waaronder de latere graficus Edouard. In 1846 trad hij voor de tweede keer in het huwelijk, met mejuffrouw Augustine Deria, met wie hij twee kinderen kreeg. De tweede echtgenote overlijdt op 17 april 1881. Over zijn begrafenis werd gemeld: “Hij is door de Leden van Arti et Amicitiae, door den Raad van Bestuur der Kon. Academie enz., en door zijne leerlingen, waarvan j.w. kaiser en d.j. sluyter de slippen van het lijkkleed droegen, op het R.C. Kerkhof, bij de Raampoort, te Amsterdam, plegtig ten grave gebragt. In de Kunstzaal waren zijne werken ten toon gesteld. Zijn roem zal door die werken, en nog verder door zijne leerlingen, die in dit kunstvak de schitterendste proeven hebben geleverd, als door h.w. couwenberg en nog door j.w. kaiser, d.j. sluyter, w. steelink, rennefeld en zijn zoon c.e. taurel, die hunne kunstleiding aan hem verschuldigd zijn, werklijk worden verhoogd.” Een rijtje met al lang vergeten grootheden, zoals ook de naam André Benoit Barreau Taurel bij weinigen nog een teken van herkenning zal laten zien. Helaas.

Boven: André Benoit Barreau Taurel in Rome, tekening door Jean Auguste Dominique Ingres
Boven: André Benoit Barreau Taurel, Portret van koning Willem I
Boven: André Benoit Barreau Taurel, Portret van de onderwijzer Bernard Suerman (1858)

portret koning willm 1 door benoit Taurel portret van de onderwijzer bernardus franciscus Suerman 1858

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: