JACOB VAN LENNEP
Jacob van Lennep (Amsterdam, 24 maart 1802 – Oosterbeek, 25 augustus 1868) was een Nederlands schrijver, taalkundige en politicus. Van Lennep is een lid van de beroemd, uit Arnhem afkomstig familie Van Lennep, waarvan leden sinds 1822 tot de Nederlandse adel behoren. Hun stamreeks begint met de snijder en later brouwer Gerrit van Lennep, die in 1523 trouwde, tussen 1558 en 1560 overleed en een bastaardzoon was van Werner van Lennep. In de 17e eeuw vestigden nazaten zich in Amsterdam en werden (zijde)lakenkooplieden. Bij Koninklijk Besluit van 8 mei 1822 werd Abraham Jacob van Lennep (1778-1842) als eerste van het geslacht verheven in de Nederlandse adel. Verheffingen volgden nog tot 13 februari 1934, na de een na laatste verheffing uit 1927 waarbij Jonkvrouwe Jetty van Lennep (1894-1972) en haar zus werden verheven.
Jacob van Lennep werd geboren te Amsterdam als zoon van de schrijver en politicus David Jacob van Lennep. Hij studeerde rechten aan de Universiteit Leiden en verwekte op zijn 20e bij een adellijke vriendin een buitenechtelijk kind, dat door een min werd opgevoed. In 1823 maakte hij met zijn studiegenoot Dirk van Hogendorp een voetreis door de noordelijke -protestante- Nederlanden. In 1824 studeerde hij af en trouwde datzelfde jaar, tegen de zin van zijn vader, met Henriëtte Röell, waarna hij zich weer in Amsterdam vestigde. Hij bleef een rokkenjager. In 1829 werd Van Lennep benoemd tot rijksadvocaat. Een jaar later verhuisde hij naar de Keizersgracht, tegenwoordig nummer 560, waar hij tot zijn dood bleef wonen. Hij was in 1840 de initiator van een duinwaterleiding tussen Bloemendaal en Amsterdam. Daaruit zou de Amsterdamse duinwater maatschappij ontstaan. Van 1853 tot 1856 was hij lid van de Tweede Kamer. In 1868 overleed Jacob van Lennep op 66-jarige leeftijd in Oosterbeek, waar hij op de Oude Begraafplaats begraven ligt.
Van Lennep verzorgde de uitgave van de gedichten van De Schoolmeester (1858), een twaalfdelige editie van de werken van Joost van den Vondel (1850-1868), en Max Havelaar van Multatuli (1860). Terwijl Multatuli het boek had bedoeld als een aanklacht voor de massa, maakte Van Lennep er een dure editie van, waarin hij bovendien de politieke boodschap afzwakte door plaatsnamen en jaartallen door puntjes te vervangen; tot woede van de schrijver die echter een proces tegen deze verminking van zijn boek in 1861 verloor. Zij kenden elkaar vanuit de vrijmetselaarsloge Willem Frederik te Amsterdam. Van Lennep was een vooraanstaand vrijmetselaar en gedeputeerd grootmeester-nationaal Orde der Vrijmetselaars.
Aanvankelijk vertaalde hij het werk van Lord Byron en Walter Scott. Zelf debuteerde Van Lennep in 1826, met de gedichtenbundel Academische Idyllen, die hij opdroeg aan Willem Bilderdijk. Hij werd vervolgens beroemd met historische romans, die hij schreef in navolging van Walter Scott. Voorbeelden hiervan zijn De Roos van Dekama (1836), dat speelt ten tijde van de strijd tussen graaf Willem IV van Holland en de Friezen, en Elisabeth Musch (1850). Het bekendst werd zijn roman Ferdinand Huyck uit 1840. Zijn dagboek over de voetreis die hij als student in 1823 maakte samen met zijn studievriend Dirk van Hogendorp heeft hij bij zijn leven niet uitgegeven. Dit dagboek, aanvankelijk in brieven vastgelegd die hij onderweg naar huis schreef en later in schriften overgeschreven, bleef in de kast liggen. Zijn kleinzoon heeft het later gevonden en in 1942 is het (in bewerkte vorm) uitgegeven onder de titel “Nederland in den goeden ouden tijd”. Dit baarde weinig opzien. In 2000/2001 hebben, op initiatief van Rene Mendel, producent van Interakt, de schrijver Geert Mak en Marita Mathijsen het dagboek hertaald en opnieuw het licht laten zien ten dienste van de befaamde radio- en televisieserie De Zomer van 1823, waarin de voettocht nog eens overgedaan wordt door Mak en de cineast Theo Uittenbogaard.
Bibliografie (selectie)
• Academische Idyllen (1826 gedichten)
• Het Dorp aan de Grenzen (1830 toneelstuk)
• De pleegzoon (1833)
• De Roos van Dekama
• Ferdinand Huyck (1840)
• Elisabeth Musch (1850)
• Een schaking in de zeventiende eeuw (1850) (geïnspireerd op de geschiedenis van Catharina van Orliens)
• Merkwaardige kasteelen in Nederland (1854)
• De lotgevallen van Klaasje Zevenster (1865)
• De Vermakelijke Spraakkunst (1865)
• De Uithangteekens (1867; met J. ter Gouw)
• De Zomer van 1823. Lopen met Van Lennep (2000) hertaald reis-dagboek (1823) uitgegeven als Nederland in den Goeden Ouden Tijd (1942), door Marita Mathijsen.
Pingback: DE ZOMER VAN 1823 | MUIZENEST