EEN JANSALIEMENTALITEIT
Met een jansaliementaliteit wordt een sfeer van algemene lamlendigheid bedoeld. De term verwijst van een romanfiguur van Everhardus Johannes Potgieter (Zwolle, 27 juni 1808 – Amsterdam, 3 februari 1875), die in 1837 het progressief-liberale weekblad De Gids oprichtte. Een halve eeuw later zou dat blad weer model staan voor de mentaliteit waartegen Potgieter zich afzette en richtte Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel en hun kornuiten een nieuw progressief tijdschrift op, De Nieuwe Gids. In Potgieters werk overheerste de bewondering voor de Gouden Eeeuw. Een belangrijke vraag voor de schrijver en geestverwanten was waarom er een eind was gekomen aan die Gouden Eeuw. Hun antwoord was dat de Nederlanders in de pruikentijd waren ingedut en de ware Nederlandse mentaliteit hadden verloochend. In 1842 publiceerde hij zijn korte verhaal Jan, Jannetje en hun jongste kind (aanvankelijk gepubliceerd in De Gids, 1841). In dit verhaal beschrijft Potgieter aan de hand van een allegorie de geschiedenis van de Nederlanden, waarbij de ouders (Jan en Jannetje) staan voor het verleden (de Nederlandse Gouden Eeuw) en hun jongste zoon Jan Salie geldt als de ‘patroon aller slaapmutsen”. Deze Jan Salie, lees de mentaliteit in de 18e en begin 19e eeuw, moest worden verdreven om er voor te kunnen zorgen dat Nederland weer zijn vooraanstaande positie tussen de wereldmachten kan innemen. De familie maakte een eind aan de lamlendige invloed van Jan Salie door hem uit de familie te stoten, waarna het herstel van Nederland kan beginnen. Het verhaal bekritiseert de zwakke volksgeest (en indirect het gebrekkige culturele leven en de langzame Industriële Revolutie) in de 19e eeuw.
De naam van Jan Salie is gebaseerd op salie, een geneeskrachtig en rustgevend kruid. Potgieter greep voor de naam trouwens terug op het boek van Willem Dirkszoon Hooft, die in 1622 de roman Jan Saly schreef. F.A. Stoett, die in 1923-1925 zijn “Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden” schreef, geeft de volgende beschrijving van een Jan Salie en haar oorsprong: Onder een Jan Salie verstaat men een drogen, vervelenden, zoeten vent; een sukkel, iemand zonder energie. In ’t algemeen ‘iemand, die alle energie en lust mist om iets goeds tot stand te brengen of iets kwaads te keeren. De naam is ontleend aan den flauwzoeten smaak van saliemelk’; Woordenschat, 507 en Zwolsche Herdr. no. 14-15, bl. 113. Reeds in de 17de eeuw was de naam Jan Salie voor een sukkel bekend, blijkens een klucht van dien naam door W.D. Hooft in 1622 uitgegeven3); Ndl. Wdb. VII, 213-214. Zie no. 1014.
En zie, amper heb ik het artikel in voorraad opgesteld en daar komt het laatste bericht binnen van de site van George Knight met als pakkende titel: Als de geest van Jan Salie door Europa waart, wat moeten we ermee? Een treffend voorbeeld van de manier waarop de uitdrukking nog vaak in de Nederlandse media opduikt. Treffend is het zeker voor George Knight, die al wekenlang vrij minutieus de perikelen in Oekraïne op de voet volgt en de mentaliteit van de Verenigde Staten en Europa hekelt. Een site om te volgen als u in dat onderwerp geïnteresseerd bent. Hij geeft overigens als synoniemen voor jansalieachtig: beroerd, bloedeloos, dweperig, flauw, fleps, futloos, gammel, gezapig, halfslachtig, krachteloos, laks, lam, lamlendig, lauw, lens, loom, lullig, lusteloos, machteloos, mat, mild, moe murw, nalatig, paf, plat, slapjes, sloom, vermoeid, verslapt, week, wekelijk, zacht, zwak.