DE HEILIGE BLASIUS EN ZIJN DIEREN
Dit is de geschiedenis van een Heilige, die de dieren liefhad en daarom ook door de dieren was bemind.
Sint-Blasius was de zoon van welvarende ouders uit Sebastopol, een stad in Armenië, op de grens van Turkije. Hij leefde in de tijd toen de heidenen het meest in aanzien waren. Maar hij was niet gelijk aan de andere jongens, zijn speelmakkers, want hij was een christen die meevoelde met elk levend schepsel. Het was zijn grootste geluk wanneer hij de schepselen die hij liefhad kon helpen, mannen zowel als vrouwen en kinderen en dieren en allen die leed hadden of ziek waren.
Daarom ging hij medicijnen studeren en groeide hij langzamerhand op tot een wijs man, met een ruim en teer hart. Iedereen had hem lief, want hij deed veel goed onder het volk in zijn dorp: hij verpleegde hun kinderen en genas hun vee en hun huisdieren. Ook de wilde dieren vergat hij niet.
Sint-Blasius hield ervan te zwerven door de bossen en over de velden, waar hij de ongetemde dieren kon bestuderen en hun leren zijn vrienden te worden. Zo kregen de vogels en de viervoetige dieren en de vissen hem alle lief, omdat hij niet alleen hun nooit enig leed deed, maar ook vriendelijk tot hen sprak en hen genas wanneer zij ziek of gewond waren. In zijn tegenwoordigheid werden de schuwe dieren vrijmoedig en werden de wilde tam en vriendelijk, alleen door het geluid van zijn stem. De vogeltjes brachten hem voedsel en de viervoetige dieren werden zijn dienaren en boodschappers.De legende zegt dat zij hem in de woning in het bos, een grot in de berg Argus bij Sebastopol, opzochten. Iedere morgen kwamen zij zien hoe hun meester het maakte, lieten zich zegenen door hem en likten hem de handen uit dankbaarheid. Wanneer zij de Heilige in zijn gebeden verdiept vonden, stoorden zij hem niet, maar wachtten eerbiedig en geduldig voor zijn hol, tot hij uit zijn knielende houding oprees.
Op zekere dag kwam er een arme vrouw in wanhoop bij hem, omdat een wolf haar biggetje bad weggehaald. Sint-Blasius was zeer bedroefd toen hij hoorde dat een van zijn vrienden zich aan z’n boze daad had schuldig gemaakt en hij verzocht de vrouw naar huis terug te gaan en beloofde haar, te zullen zien wat hij voor haar zou kunnen doen. Toen riep hij de wolf tot zich en schudde ernstig het hoofd, toen de schuldige voor hem stond. “Jij boze wolf”, zei hij, “wist jij dan niet dat ook dat biggetje een vriend van mij was? Hij is niet mooi, maar hij is aardig en daarbij het enige biggetje van een arme, eenzame vrouw. Hoe kon je zo zelfzuchtig wezen? Ga dadelijk naar huis, breng mijn vriend, het biggetje, terug naar de woning van deze vrouw.”
Toen ging de wolf beschaamd heen en deed wat de goede Heilige hem bevolen had. Toen de arme vrouw haar biggetje knorrend haar tuintje zag binnenlopen, voortgedreven door de berouwvolle wolf, sloeg zij haar armen om zijn hals en schreide tranen van vreugde. En de wolf keerde terug naar Sint-Blasius, die hem prees en zei dat hij een goede wolf was, en hem een schotel verse melk gaf.
Sint-Blasius werd door de christenen, die hem om zijn barmhartigheid en zijn weldadigheid liefhadden, tot hun bisschop benoemd. En alle dieren uit het woud verheugden zich over deze eer, hun goede meester aangedaan.
Maar de arme dieren wisten niet hoe gevaarlijk het in die dagen was een christen te zijn en inzonderheid om een bisschop te wezen, die veel invloed had op het volk. Want de heidenen waren jaloers op hem en vreesden dat hij het volk zou bekeren tot het christendom wanneer het zijn wonderbaarlijke genezingen zag. Zij konden hem echter nergens vinden, want hij leefde verborgen in zijn grot in het woud.
Dit geschiedde alles 516 jaren na de geboorte van Christus, tijdens de regering van de wrede keizer Licinius, die vele christenen ter dood heeft laten brengen. Agricola, die door Lucinius was aangesteld als gouverneur van de stad Sebastopol, zond zijn soldaten de bergen in om wilde dieren te vangen voor de spelen in de arena, waar de christenen zouden worden gedood. Maar zij vonden tot hun grote verwondering geen enkel wild dier in de bergen, noch in de velden, noch in de dalen, noch in het woud. Tot zij toevallig aan de grot kwamen waar Blasius woonde. Daar vonden zij alle dieren, al de wilde dieren waarvoor zij zo bevreesd waren: leeuwen, tijgers, luipaarden, beren en wolven, die hun morgengroet aan de Heiligen man brachten. Te midden van hen lag Sint-Blasius zo ernstig verdiept in zijn gebeden dat hij de soldaten, die met hun netten en speren gekomen waren om dieren te vangen, niet eens opmerkte. Hoewel de dieren zeer bang waren, bewogen zij zich niet en gaven zij geen enkel geluid om hun meester niet te storen. Zij hielden zich doodstil, terwijl zij met hun grote, gele ogen de soldaten aanstaarden. Maar deze waren zo verbaasd door die aanblik, dat zij stil wegslopen zonder een enkel dier te vangen, noch een woord te zeggen tot de Heilige Blasius. Zij meenden stellig dat hij Orpheus zelf of de een of andere heidense godheid moest wezen, die de wilde dieren betoverd had. Zij gingen terug naar de gouverneur en vertelden hem, wat zij gezien hadden.
“Ha, dan moet hij een christen wezen,” antwoordde Agricola, “want de christenen en de dieren zijn zeer grote vrienden. Breng hem mij aanstonds hier.”
Ditmaal trokken de soldaten in de namiddag erop uit, het uur waarop de dieren hun avondeten gebruikten. Zo vonden zij Sint-Blasius geheel alleen, opnieuw verdiept in zijn gebeden. Zij bevalen hem met hen mee te gaan. In plaats echter van bevreesd te zijn, antwoordde hij blijmoedig: “Ik ben gereed; ik heb u reeds lang verwacht.” Want hij was een heilig man, bereid te sterven voor zijn geloof en heiligen weten dikwijls reeds lang vooruit wat er met hen gebeuren zal.
Het geschiedde op weg naar de gevangenis dat de heilige Blasius zijn laatste zieke genas, een kindje, door de moeder aan zijn voeten neergelegd, terwijl zij hem smeekte het te helpen. De kleine had een botje ingeslikt en zou gestorven zijn. Maar Sint-Blasius raakte even de keel van de kleine aan en meteen was het genezen. Daarom riepen in latere tijden mensen met een zieke keel in hun gebeden altijd de heilige Blasius aan om hen te genezen.
De goede bisschop werd in de gevangenis gezet en op allerlei manieren gepijnigd om hem te dwingen zijn christelijk geloof op te geven. Maar Sint-Blasius weigerde standvastig een heiden te worden en aan heidense goden te offeren. Dus werd er besloten dat hij sterven zou. Zij zouden hem wel in de arena gebracht hebben met de wilde dieren, doch men wist dat deze trouwe makkers hun vriend nimmer enig leed zouden doen. De dieren zouden hem weliswaar niet hebben kunnen redden uit de handen van deze mensen, maar zij zouden hem toch ook geen kwaad gedaan hebben. De dieren die nog in het woud achtergebleven waren, huilden en jammerden voor de verlaten grot en snuffelend zochten zij hem overal, als verdwaalde honden die hun meester verloren hadden. Het was een zéér droeve dag voor de dieren uit het woud, toen Sint-Blasius voor altijd van hen was weggenomen.
De soldaten ontvingen bevel de heilige Blasius in het naburige meer te verdrinken. Maar toen zij hem uit de boot wierpen, maakte hij het teken van het kruis en terstond hief het water hem op, zodat hij daarop wandelde als op vaste grond, juist zoals Jezus eens deed over het meer van Galilea. Toen nu de soldaten dit evenzo wilden doen, denkend hem te halen en opnieuw gevangen te nemen, zonken zij allen in de diepte. Toen wandelde Sint-Blasius geheel uit vrije wil naar de kust, omstraald door een goddelijk licht, zodat het een heerlijk wonder was hem te zien, want hij was gereed en verlangend te sterven. Willig liet hij zich door de heidenen grijpen en niet lang daarna werd hij onthoofd.
In overoude tijden was het in Engeland gewoonte op de derde februari grote vreugdevuren te zijner ere op de heuvels aan te steken. En bij het zien van deze vreugdevuren kwamen alle dieren uit hun holen en spelonken en nesten, ter nagedachtenis aan de goede Heilige, die zo goed geweest was voor hun voorouders, de dieren uit de bossen van Armenië.
Blasius, die vermoedelijk omstreeks 316 is overleden, is een heilige in de rooms-katholieke kerk en ook in de oosters-orthodoxe kerk. Er is niet veel over hem bekend anders dan door latere legenden. Hij zou bisschop geweest zijn van de Armeense stad Sebaste, wat het huidige Sivas in Oost-Turkije is. Hij zou een marteldood gestorven zijn. Blasius is vooral bekend als de beschermheilige van hen die lijden aan keelaandoeningen. Binnen de katholieke kerk wordt in veel parochies op 3 februari na de mis de Blasiuszegen gegeven, waarbij de priester of de diaken twee, tijdens Maria Lichtmis gewijde, kaarsen kruiselings voor iemands keel houdt. Hierbij wordt de volgende zegen uitgesproken: Per intercessionem Santi Blasii liberet te Deus a malo gutteris et a quovis alio malo in nomine Patris et Filii et Spiritus Sancti (‘Moge God u op voorspraak van de heilige Blasius bevrijden van keelziekten en andere kwalen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest’). Blasius is ook de beschermheilige van de stad Dubrovnik waar hij bekendstaat als Sveti Vlaho. De cultus rond Blasius nam een hoge vlucht in de elfde en twaalfde eeuw. Hij is een van de veertien heilige helpers. In Engeland staat hij bekend als patroon van de wolwerkers. In België zijn vele kerken aan hem gewijd: Heppen, Jabbeke, Krombeke, Landegem, Lendelede, Sint-Blasius-Boekel, Vlissegem, Schore en Waardamme. Ook in enkele Nederlandse plaatsen zijn kerken aan hem gewijd, onder andere in het Zeeuwse Heinkenszand en in de Twentse plaatsen Delden en Beckum. Ook de basiliek van Made in Noord-Brabant is naar deze heilige vernoemd. Zijn naamdag wordt in de katholieke kerk gevierd op 3 februari, in de orthodoxe kerken op 11 februari.