SINT PRISCA, DE KLEINE MARTELARES

Santa PriscaDe naam van Sint Prisca is altijd zeer geliefd geweest, voornamelijk in Engeland. Sint Prisca leefde zeventienhonderd jaar geleden en de achttiende januari is de dag die men aan haar gewijd heeft. Zij behoort tot een van de weinige kinderen, van wie de naam uit die vroege tijden tot heden toe is blijven voortleven en die als martelares gestorven is, hoewel er toen vele dappere kinderen waren die veel geleden hebben en de kracht bezaten hun leven voor hun geloof te offeren.
Sint Prisca was een Romeins meisje, dochter van voorname christenen. In die dagen regeerde Claudius als keizer over het Romeinse Rijk. Al is het bekend dat tijdens zijn regering de christenen niet zo algemeen vervolgd werden als tot hier toe het geval geweest was, toch werden er nu en dan grote wreedheden gepleegd en was het steeds zeer gevaarlijk om christen te zijn. Vandaar dat menigeen in die boze tijd niet openlijk voor zijn gedachten durfde uitkomen en zijn ware geloof belijden. Vele christenen hielden hun godsdienstoefeningen zorgvuldig verborgen voor de Romeinse heidenen, die er steeds op uit waren de volgelingen van Christus, die zij fel haatten, op te sporen en hen te martelen en te pijnigen. Prisca’s ouders was het evenwel gelukt hun geheim verborgen te houden. Zij werden er dus niet van verdacht christenen te zijn. Waarschijnlijk hielden zij hun godsdienstoefening ook in de geheime kapellen, die de christenen diep onder de grond in de steden gebouwd hadden. In deze donkere, sombere catacomben hielden zij hun bijeenkomsten en weinig vermoedden de Romeinen, die boven hun hoofden wandelden, wat daar beneden onder hun voeten voorviel. Maar Prisca weigerde beslist enige voorzorg te nemen. Tenger, niet in het minst tot zelfverdediging in staat, vreesde zij niet er openlijk voor uit te komen dat zij geloofde in Christus en Zijn kruis. Niet lang duurde het dan ook of zij werd bekend als een klein, zwak christenmeisje en er waren in het wrede Rome mensen genoeg die zelfs een klein christenkind haat toedroegen en het wensten te vervolgen. Deze nu brachten aan de boodschappers van hun keizer getrouw elk woord over, waarmee zij zo moedig belijdenis aflegde van haar geloof en betuigde dat zij nimmer zou willen offeren aan de Romeinse goden, zoals de heidenkinderen deden. Zo werd zij door de lijfwacht van de keizer gevangen genomen en voor Claudius gebracht. Deze, verrast z’n klein meisje voor zich te zien, meende dat het hem weinig moeite zou kosten haar tot andere gedachten te brengen en tot gehoorzaamheid aan hem te dwingen. Hij beval zijn krijgslieden haar te voeren naar de tempel van Apollo en haar een wierookoffer te doen brengen aan de schone god met de zilveren boog.
Zo werd Prisca gevoerd naar de top van de Palatinus, een van de zeven heuvelen van Rome. Nadat zij eerst onder door een hoog marmer gewelf gereden waren, kwamen zij in een prachtige binnenhof, omringd door twee-en-vijftig marmeren zuilen. In het midden van deze hof stond de tempel van Apollo, het prachtigste gebouw in geheel Rome, dat door zijn ivoren nissen en rijke beeldengroepen, zijn ingelegde vloer en met bloemen omkranste altaren, zijn gouden vaten met brandende wierook, zijn lampen en kostbare zilveren vazen een opmerkelijke tegenstelling vormde met de donkere, kale, onderaardse spelonken, waarin de christenen hun godsdienstoefeningen hielden. Voor in de tempel stond een groep van vier bronzen ossen en midden daarin brandde op een gouden drievoet een vuur. Dit nu was het altaar voor Apollo, de zonnegod, wiens kolossaal gouden beeld in zijn met vier paarden bespannen wagen tegenover de tempeldeur verrees. Zoals hij daar stond, met zijn lauwerkrans om het hoofd, een boog in de hand, waarmee hij verondersteld werd de zonnestralen naar de aarde te zenden, was hij de verpersoonlijking van de bekoorlijke, schitterende jeugd.
Prisca met de leeuwen 2De krijgslieden van de keizer gaven Prisca wierook in de hand, en geboden haar enige korrels daarvan in het vuur te werpen ter ere van de schone zonnegod. Het was waarlijk slechts een kleinigheid, een handvol poeder te werpen op het vlammend vuur om daarmee haar leven te redden. Prisca toch had de zon evenals iedereen lief, maar zij wist dat het dwaas was te geloven, dat hij, Apollo, een god was en dit gouden beeld te vereren en te aanbidden, in plaats van de levende God, die de zon en alle dingen gemaakt heeft. Daarom weigerde zij beslist de wierook te branden. De keizer, zeer vertoornd hierover, beval zijn krijgslieden haar te geselen tot zij aan zijn gevel gehoorzaamd zou hebben. Doch zij konden haar door hun wrede zweepslagen daartoe niet overhalen. En zelfs de meest verharde Romeinen, die gekomen waren om de tuchtiging bij te wonen, bewonderden haar dapperheid en hadden medelijden met haar. De vrouwen schreiden bij die wrede behandeling en de mannen riepen vertoornd uit: “Foei, schaamt u, een klein kind zo te martelen!”
Toen gebeurde er iets heel moois en wonderbaarlijks. Opeens scheen Prisca gehuld in een kleed van enkel gouden zonneschijn, zodat er van alle zijden een wonderbaar licht van haar uitging, zozeer straalde haar hooggestemde geest in haar wrede omgeving. Het scheen allen een onmogelijkheid toe, dat een kind zoveel smarten kon verdragen zonder zich gewonnen te geven en heimelijk hoopte de keizer, dat zij dit ook maar doen zou, want hij kon niet besluiten haar te laten doden. Maar Prisca bleef standvastig en wilde het offer niet brengen. En de keizer, verrast door zoveel moed bij een kind, beval dat men haar terug zou brengen naar de gevangenis en haar daar voor enigen tijd zou opsluiten. De arme Prisca voelde zich zeer ongelukkig, geheel alleen opgesloten, was zij bovendien nog koud en hongerig, en zij wist niet welke vreselijke dingen haar nog te wachten stonden. Maar toch bleef zij moedig en was geenszins bevreesd.
Na verloop van geruime tijd kwam op zekere morgen de gevangenbewaarder bij Prisca, en werd zij naar buiten gebracht in de heerlijke zonneschijn. ‘O’ hoe verheugd was de kleine Prisca, de zon en de heldere blauwe hemel weer te zien! Doch het was, helaas, slechts voor een ogenblik, want meteen werd zij verder gebracht naar het amfitheater, een grote open ruimte als een circus, met onafzienbare rijen zitplaatsen in de rondte, opgepropt met mensen, die allen de ogen gericht hielden op de plaats in het midden, waar zij stond. Prisca wist zeer goed, waar zij zich bevond, want dikwijls had zij gehoord hoe de christenen in de arena gebracht werden om door de wilde dieren verscheurd te worden. Neerknielend in het zand deed zij een kort gebed, niet dat zij gespaard zou mogen blijven, maar dat zij moed en kracht zou krijgen, om haar geweldenaren en alle toeschouwers die haar omringden, de grootheid van haar christelijk geloof te tonen.
Toen werd het ijzeren hek geopend, dat zich aan het einde van de arena bevond en sprong er plotseling een grote, gele leeuw uit zijn hok. Met een ontzettend gebrul rende hij naar het midden van de circus en bleef daar een ogenblik stil staan, met zijn staart slaand en zijn grote, gele ogen naar alle kanten gericht. Opeens merkte hij het kleine meisje op, dat met gevouwen handen rustig stond, terwijl zij hem zonder de minste vrees aanzag. Het grote, wilde dier stapte vriendelijk naar haar toe en boog de brede kop en likte haar bloten voetjes, waarna hij rustig naast haar ging liggen, zoals een Sint Bernardshond gedaan zou hebben naast zijn kleine meesteres om haar te beschermen. En daarom ziet men op oude schilderijen Sint Prisca soms afgebeeld met een leeuw aan haar zijde.
Een ademloze stilte heerste in de arena en de keizer en het gehele volk waren roerloos van verbazing over dit ongekende schouwspel en vervuld van bewondering voor de moed van het kind. Want Sint Prisca had haar hand uitgestrekt om de kop van de leeuw te strelen en met zijn manen te spelen. Toen boog zij even het hoofd, maar niemand die verstaan kon, hoe zij hem in het oor fluisterde: “Mijn goede vriend, ik weet dat je mij geen kwaad zult doen, want de Heer heeft je bek gesloten, zoals hij dit bij de leeuwen deed bij wie Daniël door boze mannen in de kuil was geworpen. Deze boze mensen willen mij ook ter dood brengen, maar jij bent beter dan zij.”
De leeuw keek op en blikte haar in het gelaat, alsof hij haar begrepen had en gromde zacht. En hij was vriendelijk en volkomen tam tegenover haar, maar toen de gevangenbewaarder bij hem kwam, begon hij tegen hem te brullen en toonde hij hem zijn grote tanden, zodat niemand hem vooreerst meer durfde naderen. Toch kon de leeuw Sint Prisca niet redden van de dood, maar dat hoefde ook niet van haar. Eindelijk maakten zij zich meester van de leeuw en werd hij weggebracht. Maar de keizer, vertederd door zoveel moed, wenste Sint Prisca nog eenmaal in de gelegenheid te stellen haar leven te redden. Zij werd enige dagen opgesloten in de heidense tempel en op alle mogelijke manieren aangespoord de goden te offeren en haar christelijk geloof prijs ze geven. Nu eens vleiden zij haar en deden haar allerlei mooie beloften, dan weer dreigden en straften zij haar, maar Sint Prisca bleef standvastig, hoe uitgeput en ziek zij zich ook voelde na alles wat zij geleden had. Toen zij nu zagen, hoe zij dit alles geduldig en moedig droeg en dat het onmogelijk was deze kleine christin tot haar vroeger heidens geloof te doen terugkeren, brachten zij haar naar de weg, die ten zuiden van de Palestijnse heuvel liep, naar de plaats van de terechtstellingen. Deze nu lag buiten de Ostiaanse Poort, een gewelf in de grote muur, die Rome omringde en waardoor de weg leidde naar de stad Ostium en naar de zee. Juist buiten deze poort werden de misdadigers terechtgesteld, omdat er buiten de grote muur geen enkele Romein van enig aanzien meer woonde. Op die plek hebben zeer vele christen-martelaren het leven verloren en Prisca was een van hen, want daar was het dat zij onthoofd werd. Tot het laatste toe was zij rustig en volmaakt kalm, zonder enige vrees. Daarom is zij geworden Sint Prisca, de kleine martelares.
Toen gebeurde er opnieuw iets zeer wonderbaarlijks. Toen zij gestorven was, verscheen er een grote arend, hoog boven Prisca’s dode lichaam in de blauwe lucht zwevend. Wanneer nu een Romein het slechts waagde haar te naderen, schoot de arend, opeens met een vreselijke kreet en met klappende vleugels naar omlaag. Zijn ronde grijze ogen zagen er zo bloeddorstig uit en zijn klauwen waren zo lang en scherp, dat niemand haar durfde aanraken uit angst voor de vogel. Zo had Sint Prisca opnieuw in het wrede Rome haar beschermer gevonden. Daarom ziet men op oude schilderijen de martelares Sint Prisca soms afgebeeld met een grote arend zwevend boven haar hoofd. Nacht en dag bewaakte deze arend haar lichaam, iedereen verjagend, totdat ten laatste enige christenen, die gewacht hadden op een goede gelegenheid, haar heimelijk in de nacht wegdroegen en begroeven op een plaats, waar de Romeinen haar niet konden vinden, namelijk op hun geheim kerkhof in de catacomben.
Zo leefde en stierf de heilige Prisca tweehonderdzeventig jaren na Christus’ geboorte.

Prisca met de leeuwen 1

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: