WOUT WAGTMANS
Tourresultaten
1950: opgave in de tiende etappe.
1951: opgave in de veertiende etappe.
1952: 24ste op 2u09’45” na winnaar Fausto Coppi (It).
1953: 5de op 18’05” na winnaar Louison Bobet (Fr) – 2 etappezeges.
1954: opgave in de negentiende etappe – 1 etappezege.
1955: 19de op 1u09’58” na winnaar Louison Bobet (Fr) – 1 etappezege.
1956: 6de op 10’59” na winnaar Roger Walkowiak (Fr).
1957: opgave in de vierde etappe.
1961: opgave in de negende etappe.
Wout Wagtmans droeg in totaal 12 dagen de gele trui
Wie de geweldige wielercarrière van Wout Wagtmans goed bestudeert, ontkomt niet aan de vraag hoe ver de Brabander zou zijn gekomen als hij net zo serieus had geleefd als een Jan Janssen of een Joop Zoetemelk in latere jaren. Of hij dan net als die twee de Tour de France zou hebben gewonnen is met geen zekerheid te zeggen, maar hij zou er in ieder geval enkele malen heel dichtbij zijn geweest. Wagtmans had veel talent. Hij kon in de bergen goed mee, had een redelijke tijdrit in de dunne beentjes, beschikte over een geweldig koersinzicht en was uitermate slim. Daar stond tegenover dat hij leefde als een aan twee kanten brandende kaars. Zonder zich te sparen koerste hij ieder jaar van februari tot november op de weg, reed in de winter zesdaagsen, was niet vies van een borreltje, was gek op het nachtleven van Parijs en andere grote steden en rookte ook nog eens een stevige sigaar. Een zeldzaam fenomeen en er zijn, behalve misschien Jacques Anquetil, geen andere renners in de wielerhistorie bekend die qua levensstijl met hem te vergelijken zijn.
Wout was een van de acht kinderen van een eenvoudige fabrieksarbeider en in de economisch moeilijke crisisjaren keken de ouders reikhalzend uit naar de dag dat de kinderen konden gaan werken om geld binnen te brengen. Wout werd al op veertienjarige leeftijd boerenknecht en met hard werken op het land ontwikkelde hij zijn kleine en magere lijfje tot een pezig lichaam, waarin meer kracht schuil ging dan je er aan af zag. Hij was een leuk joch, vrolijk en opgewekt, en met zijn kwajongensstreken en kwinkslagen had hij de lachers altijd op zijn hand. Mooi van lelijkheid en vlot van de tongriem gesneden sloeg hij zich kwikzilverig door het leven. Op achttienjarige leeftijd werd hij gegrepen door de wielersport. Dat was toen zijn oudere broer Ad met koersen stopte en zijn afgeragte karretje genereus aan zijn broertje schonk.
Toen hij het koersen onder de knie had en het spelletje volledig doorzag, kwamen ook snel de successen. Als amateur behaalde hij al 63 zegepralen, waaronder het Nederlands kampioenschap op de weg in 1949. In de kampioenstrui begon het kleine manneke in 1950 aan een daverend seizoen. Iedere wedstrijdorganisator wilde het attractieve coureurke aan de start. Onnauwkeurig en nonchalant als hij was tekende hij eens twee contracten voor wedstrijden die op dezelfde dag werden verreden. Hij kwam dus bij een van die koersen niet opdagen en dat zou hem op een schorsing komen te staan. Dat kon hij alleen voorkomen door prof te worden en dus werd hij al op twintigjarige leeftijd beroepsrenner. Nog hetzelfde jaar debuteerde hij in de Tour de France. Hij was daarmee de jongste Nederlandse renner die ooit in de Tour was gestart, een record dat tot 2013 op zijn naam zou staan, toen de negentienjarige Danny van Poppel in de Tour debuteerde.
Dat de Ronde van Frankrijk zijn wedstrijd zou worden was in dat eerste jaar nog niet te zien. Gekweld door een steenpuist in de lies belandde hij al snel op de laatste plaats in het klassement en in de tiende etappe stapte hij in de bezemwagen. Een jaar later begon het tijdperk Pellenaars, maar na de val van Wim van Est in het ravijn ging ook Wout naar huis. In 1952 was hij nog maar 22 jaar, maar reed hij een daverend voorseizoen met de overwinning in de zware Ronde van Romandië als eerste parel aan zijn kroon. In de Tour maakte hij indruk in de etappe over de Mont Ventoux waarin hij vijfde werd, maar hij bleef vooralsnog in de schaduw van Nolten, Van Est en Voorting.
In het jaar 1953 beleefde hij zijn grote doorbraak in de Tour de France. Hij won twee etappes, behaalde tal van ereplaatsen en werd vijfde in het eindklassement, op dat moment de beste individuele klassering van een Nederlander in de Tourgeschiedenis. In 1954 pakte hij al in de eerste etappe van Amsterdam naar Brasschaat de gele trui. Na de vierde rit was hij het kleinood kwijt om het in de negende etappe te heroveren. Toen de bergen kwamen was het gauw gedaan met Wagtmans. Hij betaalde de tol voor zijn overladen voorseizoen en zijn strijdlustige manier van koersen. In de negentiende rit gaf hij uitgeput op. Een jaar later reed hij eerst naar een uitstekende negende plaats in de Ronde van Italië om daarna vol ambitie aan de Tour te beginnen. Hij begon weer op z’n Wagtmans, veroverde de gele trui, reed daarna dagenlang in de groene trui om vervolgens wegens oververmoeidheid weer weg te zakken en als negentiende in Parijs aan te komen. Het leidde niet tot bezinning en hij nam geen gas terug om beter voorbereid aan de volgende Tour te beginnen.
Had hij dat wel gedaan, dan had hij de editie van 1956 wellicht kunnen winnen. Louison Bobet, de winnaar van de voorgaande drie jaren, was niet van de partij en ook de andere grote renners van die tijd ontbraken. In de vijftiende etappe veroverde Woutje het geel en verdedigde de leiderstrui met alles wat hij nog in zich had. In de bergen weken Nolten en Van der Pluym niet van zijn zijde en het thuisfront begon in het sprookje te geloven. In de achttiende rit was het echter gedaan met de kleine man. Alle energie was verbruikt en hij kon niet meer herstellen. Hij werd genadeloos uit de trui gereden door de Franse regionaal Roger Walkowiak, een renner die normaliter niet in zijn schaduw kon staan. Hij verloor vele minuten en op een zesde plaats in het klassement kwam hij gedesillusioneerd en volslagen uitgeput in Parijs aan. Hij zou nog twee keer in de Tour terugkeren om beide malen op te geven. Na de laatste keer in 1961 stapte hij ook niet meer op de fiets. Hij verkocht al zijn wielerspullen en zelfs zijn verzameling groene en gele truien ging de deur uit. Hij wilde niks meer met de wielrennerij te maken hebben.
De sleet zat niet alleen op zijn pezige lijf, maar ook op zijn moraal. Dat kwam door die maandagavonden. In zijn gloriejaar 1953 was dat begonnen. Er werd iedere maandag een supportersavond georganiseerd in het Bredase café ’t Hoekske van zijn vriend Toon Simons. Er kon meestal geen muis meer bij en er werd gedronken en gefeest alsof het iedere week carnaval was. Als de heilige hermandad de wielerliefhebbende kastelein kwam vertellen dat het sluitingstijd was, liep de kroeg langzaam leeg en Wout, die als een kind had genoten, betaalde blijmoedig de totale schade. Dat ging week na week zo door, maar hij bleef ervan genieten als een kleuter die steeds hetzelfde filmpje wil zien.
Wout leefde als een big spender. Hij had een warmkloppend sociaal hart voor de medemens. Zo kocht hij voor zijn ouders een huis en ook overige familieleden en vrienden deelden mee in zijn welvaart. Daarmee deed hij zich zelf niets tekort, want ieder jaar en soms wel twee keer per jaar kocht hij een nieuwe auto. Een grote Amerikaanse slee of een Porsche, als het maar snel en duur was. Hij kon het betalen want de poen kwam met scheppen binnen, maar ging er ook weer met bakken uit. Des te gekker, des te mooier. Een gepensioneerde automonteur uit Breda herinnert zich dat Wout bij zijn baas eens een bestelde auto kwam afhalen, waarin ze een originele bel van de Bredase tram hadden moeten installeren. Hij had een koffertje bij zich waarin de 26.000 gulden zat, die hij verschuldigd was. “Een maand later lag het ding in de poeier en kwam Wout vrolijk een nieuwe bestellen.”
Toen het na 1958 allemaal wat minder ging en hij nog wat geld kon verdienen als stayer werd het aantal bezoekers van de supportersavonden in ’t Hoekske snel minder. Van week tot week kon Wout zijn populariteit meten, tot hij alleen met Toon overbleef en zijn knopen ging tellen. Dramatisch was zijn afgang in de Tour van 1961. Het was het laatste jaar van de landenformule en ploegleider Büchli had zijn selectie al weken van tevoren rond. Toen de Amsterdammer Joop Captein zich op het laatste moment door ziekte moest afmelden, ging de Hagenaar op zoek naar een vervanger. Hij polste Wagtmans en die zei: ja. Dat had hij niet moeten doen, want de voormalige grossier in gele- en groene truien kon gewoon niet meer meekomen. Volkomen uitgeblust gaf hij in de negende etappe op.
Terug in Nederland praatte hij langdurig met Nellie, zijn echtgenote. Van al het verdiende geld was weinig meer over, maar wat Wout niet wist was dat zijn lieve vrouw al die jaren steeds een deel van zijn verdiensten onder het hemd had gestopt. Nu ze wist dat haar Wout was uitgeraasd, was het tijd dat kapitaaltje aan te spreken. Hij vond een baan als vrachtwagenchauffeur en tien dagen na zijn opgave reed hij met zijn eerste vracht naar Parijs, waar de dag daarna de Tour zou aankomen waarin hij zelf nog gestart was. Het was een stageperiode, want zijn schoonvader was eigenaar van een transportbedrijf in Sint Willebrord. Dat zouden Wout en Nellie in de toekomst erven en het was de bedoeling dat de oud-renner elders het vak zou leren om daarna als compagnon in het bedrijf te komen. Het gebeurde eerder dan verwacht, want Nellie’s vader stierf plotseling en Wout zette diens levenswerk voort als directeur/eigenaar van firma Jaspers & Wagtmans, gespecialiseerd vervoerder van bakstenen.
Opvallend is de metamorfose die het zo uitbundige zondagskind in die jaren onderging. Van een eeuwige kwajongen die zich letterlijk en figuurlijk alles kon permitteren werd hij een serieuze zakenman, die zuinig leefde en geen enkele behoefte meer had aan publiciteit. Wel keerde hij in 1967 nog een keer terug naar de Tour de France. Voor één jaar zou de landenformule terugkeren en de KNWU had behoefte aan een deskundige ploegleider. Uiteindelijk viel de keus op Wout, maar het werd geen succes. Hij was er te lang uit geweest en kon zich niet meer aanpassen aan het nieuwe wielrennen, dat zo veel commerciëler was geworden. Daarna keerde de stilte rond zijn persoon terug, zo nu en dan onderbroken met een enkel interview. Het laatste stond in juli 1994 in het blad Wieler Revue, waarin hij samen met Wim van Est herinneringen ophaalde aan de gouden jaren van de ploeg Pellenaars. Ze hadden het vooral over de harde aanpak van Den Pel en het geld dat ze te kort waren gekomen. Over de Wout van vroeger geen woord. Wat niemand toen nog wist was dat de kleine man ernstig ziek was. Een maand later was hij dood, 64 jaar nog maar.
Zie:
Fred van Slogteren – Als je de Tour niet hebt gereden….
uitgeverij Sylfaen, ISBN 978-94-6217-066-7, prijs € 24,95
Pingback: ALS JE DE TOUR NIET HEBT GEREDEN… | MUIZENEST
Pingback: OP SLEEPTOUW BIJ BROER WIMKE PRINSEN | MUIZENEST