JAN FREDERIK HELMERS – DE ELYZESE VELDEN
Jan Frederik Helmers (7 maart 1767 – 26 februari 1813) was een Nederlandse dichter en rijk zakenman. P.J. Blok en P.C. Molhuysen schreven in hun Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek )1930, deel 8) over Jan Frederik Helmers: ‘HELMERS (Jan Frederik), geb. te Amsterdam 7 Maart 1767, overl. aldaar 26 Febr. 1813. Zijn ouders waren Hendrikus Hermanus H. en Elizabeth de Vries. De vader van oostfriesche afkomst, een zeer welgesteld metselaar, steenkooper en makelaar, gaf Jan, vlug en weetgierig, een zorgvuldige opleiding, liet hem veel boeken koopen, zoodat de 20-jarige, toen hij in de zaak kwam, een rijke bibliotheek bezat, zoowel van hollandsche als vreemde letteren. Aan oude talen was de leergrage jongen niet begonnen, wat hij later betreurde. Vroeg was H. veelzijdig ontwikkeld en zeer belezen. Hij werd ook lid van het Amsterdamsch letterk. genootsch. Concordia et Libertate, in 1748 opgericht en in 1812 ontbonden. Van de 18e-eeuwsche dichters trokken hem Hoogvliet, van Merken en Feith bijzonder aan; Vondel, ‘zijn meester’, bewonderde hij; Voltaire werd door hem vereerd.’
In zijn gedichten uitte hij bewondering voor de Renaissance en Voltaire. Zijn politieke stellingname, vervat in een weemoedige en soms verwijtende toon over ‘het zinkend vaderland’, kwam goed tot zijn recht in zijn werken Lijkzang op het graf van Nederland (1795), Aan het vaderland (1799) en De Hollandsche natie (1812). Zijn omvangrijke gedicht De Hollandsche natie uit 1812 bracht hem in problemen met de Franse bezetting. Toen de politie arriveerde om hem gevangen te nemen en over te brengen naar Parijs, kon zijn zwager Cornelis Loots alleen maar het lichaam van de juist overleden Helmers tonen. De Franse bezetters verboden publicatie van De Hollandse natie, maar de snel opeenvolgende drukken na 1815 lieten zien dat zijn gedachten weerklank vond. Op de langere duur echter was de algemene kritiek echter dat zijn gedichten te weinig meeslepend waren en Helmers een tekort aan dichterlijke waarde had ‘om den tijd te verduren’. Wat bewaarheid werd, want momenteel kent amper iemand hem nog. Laat staan dat iemand hem ooit nog leest.
.
Zijn geboortestad Amsterdam eerde de eens beroemde dichter met een aantal straatnamen, namelijk de Eerste, Tweede en Derde Helmersstraat. Hij trouwde met Catharina Wessels, uit welk huwelijk twee zoons werden geboren, waarvan de jongste kort vóór zijn vader overleed. Zijn twee laatste nazaten, Jan Helmers en diens broer Willem Helmers, werden in 1943 door de Duitsers in Berlijn gefusilleerd.
Hieronder een kort gedeelte uit De Hollands natie (De Elyzese velden, 2e zang)
Een zuivre lucht kleedt hier met purperglans de velden,
Een zachte rozegeur golft over ’t jeugdig land,
Met lauwerbosschen en gewijden mirt beplant.
Hier groeit onsterflijk ooft aan dikgezwollen trossen,
Het zilver beekje golft door eeuwig groene bosschen,
Omzoomd met bloemen, die zich spieglen in ’t kristal:
Eene andre zon beschijnt dit zalig zielendal,
Wier zachte stralen door de olijvenbladren zweven,
En, ongevergd, aan de aard’ haar schatten op doen geven!
Der jaargetijden loop is nimmer hier bekend;
Elk drinkt hier in de vreugd der altijd schoone lent’;
Ja, de aard van alles is hier eeuwig, onverderflijk;
’t Is alles hier genot, en dat genot onsterflijk!
’t Is in het lommer van dit zalig zielenwoud,
Dat zich de heldenrei van ’t Voorgeslacht onthoudt!
’t Is hier, dat elk, den mist der sterflijkheid onttogen,
Meer redekracht verkrijgt, en hooger denkvermogen!
Wat Staatsleer elk omhelsde, in dit gelukkig oord
Wordt schaars zijn wellust door een aardsch begrip gestoord!