JOEP SCHOLTEN – GIRL FROM THE NORTH COUNTRY (1)


JOEP SCHOLTEN

AMARCORDSNEEUW
juni 2012 / 221 pagina’s / ISBN 978-94-6203-023-7
€ 14,90

Boek bestellen?: Uitgeverij Sylfaen


Girl from the North Country / deel 1

Soms lees je een bericht waarbij de verbazing paarsgewijs de revue passeert. Dubbele verbazing dus en wel omdat je niet wil geloven dat een wielrenner, weliswaar van het type vedette, zich tijdens een training op de openbare weg meende te kunnen permitteren te bepalen wie er wel of niet in zijn kielzog mocht meefietsen. Die andere verbazing is om wielrenners die zich dit lieten aanleunen.
Oké, van Peter Post gaan wilde verhalen. Zijn verdeel- en heerszucht is legendarisch. Bovendien praten we over de jaren vijftig, uitlopend tot eind jaren zestig. Een tijd waarin gezag nog amper ter discussie stond. Het maakt de verbazing er nauwelijks minder om. Ik vroeg me af hoe dat ging, als een of andere wielrenner het in zijn hoofd zou krijgen mij te vertellen of ik wel of niet in zijn wiel mocht springen. Rij me er maar af, zou de standaardreactie zijn. Niet in Amsterdam en omgeving rond die tijd, begrijp ik uit dat bericht. Daar wachtte men deemoedig tot de vedette zijn goedkeuring geeft of tijdens het voorbijrijden het verdict ‘niet aanpikken’ uitspreekt. Onwillekeurig denk ik dan terug aan mijn eerste dagen op een racefiets.
De Achterhoek was leeg toen. Andere wielrenners kwam je nauwelijks tegen of achterop. Ik trainde meestal alleen en kon me verkneukelen bij het geluid van een brommer in wiens spoor je jezelf onmiddellijk stortte zodra hij voorbijreed. Nee, wielrennen deed je alleen. Kwam je per ongeluk toch iemand tegen; was het een bekende. Je wist op welk merk fiets hij reed, zelfs de maat ervan, toen nog vooral in inches uitgedrukt. In de weekenden streed je tegen elkaar in wedstrijden.
Rond Amsterdam was het anders, begrijp ik uit een reactie van een oud-journalist en ooit wielrenner. Daar kon je zomaar voorbij gestoken worden door een vedette en was je overgeleverd aan de goedertierenheid van Tsaar Peter. Je zeeg bijna in devotie ter aarde als de grootheid op twee wielen zijn zegen uitsprak over jouw aanwezigheid achter zijn kont. Vijftig jaar na dato kun je daar nog verguld over schrijven. Voilà, mijn tweede verbazing.
Van Achterhoekers heerst de karikatuur dat ze onderdanig door het leven gaan en als boer op klompen, met de pet in de hand, wachten tot hen een gunst wordt verleend. In Amsterdam, begrijp ik sinds kort, zaten ze op een racefiets.

JOEPNatuurlijk maakte al snel het gevoel van je meester dat een gewone fietser of trimmer geen gezicht was in het wiel van de wedstrijdrijder die jezelf was. Reden om onmiddellijk te versnellen zodra zich zo’n exemplaar aan jouw achterwiel wilde nestelen. Met het ouder worden en de toenemende aantallen toerfietsers, kwam je soms van die sterke buffels tegen. Op meestal een veel te grote versnelling wisten ze zich ongemakkelijk lang in het wiel te handhaven. Je moest je letterlijk uit de naad jakkeren om ze kwijt te raken. Steeds vaker had je daar trucs voor nodig, omdat snelheid alleen niet meer toereikend was. Ik herinner me zo’n exercitie.
We reden met zijn drieën. Ik bevond me in gezelschap van vader en zoon, beide topcrossers waarvan de zoon net had besloten zijn talent in zaken te steken in plaats van wielrennen. Ergens op de stille wegen rond Steenderen en Bronkhorst kregen we hem in het vizier en passeerden hem. Hoewel we al enigszins versnelden, haakte hij zijn wagonnetje aan. Zonder een woord werd het tempo opgevoerd. Hoewel we al snel dik veertig op de teller hadden staan, gaf hij geen krimp. Puur op snelheid zou het moeilijk worden, begrepen we. Uiteindelijk waren wij al een hele tijd geen veertig meer. Er zat niets anders op dan hem te verdragen in ons wiel. Tot we afstevenden op een bocht die we kennen als een uitermate technische bocht. Zo’n links-rechts combinatie die je op volle snelheid alleen overleeft wanneer je precies op de schuine binnenrand weet te sturen en die op het juiste moment weer verlaat door de weg over te steken naar precies zo’n randje asfalt naar rechts. Op de Nürburgring bestaat zo’n situatie voor raceauto’s. De Karoussel van de Nordschleife is berucht omdat menig racer in de dop daar in de vangrails klapt. Onze Karoussel had aan beide zijden een brede sloot.
De oude vos crosser had hetzelfde idee als ik en gaf bij het passeren binnensmonds een signaal aan zijn zoon: ‘Pal in ’t wiel’. Daar in die bocht ging het gebeuren. De snelheidsmeter bleef ook in de bocht dichtbij de vijftig. Na de bocht lag de sterke buffel plotseling op ruim twintig meter. Een gat, te groot om dicht te rijden. Kop over kop koersend zorgden wij dat hij zich zienderogen stuk reed. Toen hij uit het zicht verdwenen was, spraken we lovend over hem. Hij had toch maar een kilometer op tien overleefd met snelheden die nooit onder de veertig per uur raakten.

Met achter brommers rijden hebben we allemaal ervaring, maar zo bont als die ene figuur het maakte, hoorde ik nooit van anderen. Dat niet iedereen even gelukkig is met zo’n wielrenner achter je, kan ik me voorstellen. Zeker als het regent, zie je dat de sproeiregen van de wielen een raar spelletje speelt. Geleidelijk wordt de gangmaker net zo nat terwijl er aan zijn spatborden niets mankeert. Maar de vijandigheid die ik eenmaal trof, was buitencategorie.
Ik was negentien en reed in het vroege voorjaar op de parallelweg van Doetinchem van Doesburg. Net buiten de bebouwde kom haalde een brommer me in. Er zat een man op die sprekend leek op de karikatuur die André van Duin later van hem zou maken: type Willempie. Net zo’n leren jas en net zo’n dophelm. Alleen de brommer was veel sneller; merk Zündapp en lichtelijk gekieteld. We vlogen over het asfalt; kortom, een ideale gangmaker. In perfecte harmonie naderden we het eerste tussenstation Langerak. Voor de ijzergieterij daar keek hij plotseling achterom en maakte zonder aarzelen een noodstop. Via een halsbrekende toer en een hoop mazzel wist ik hem te ontwijken en begon de ellende. Terwijl ik gebaren makend uiting gaf aan mijn misnoegen, deed hij net of hij niets zag of hoorde. Maar toen ik langszij kwam, haalde hij even onverwacht schoppend naar me uit. Zijn linkerlaars – jawel, hij was helemaal in het leer – landde op de scheden van mijn voorvork.
Weldra zouden in de grote steden van de wereld studenten de straat op gaan om het gezag uit te dagen. In mij school geen Rudi Dutschke of Daniel Cohn-Bendit wist ik, de anonimiteit van een schreeuwende massa staat me tegen, maar ik liet me verdorie niet door een idioot in het leer van de fiets trappen. Pal voor het metaalbedrijf sloegen we aan het knokken. Hij trapte en ik sloeg. Tenslotte ramde ik mijn handpomp op zijn helm aan stukken. Dat maakte indruk. De strijd eindigde onbeslist. Geen jurylid in velden noch wegen, wel toeschouwers. Het kantoorpersoneel van de Langerakse Hut, een toen vuilspuitende ijzergieterij, had een topdag. Op de eerste verdieping hadden ze zich verzameld voor de ramen. Toen ik omhoog keek, zag ik ze staan. Beslist nette mensen. Mannen met stropdassen en dames met mantelpakjes herinner ik mij nog levendig.
Die andere rare brommer was minder gewelddadig, maar ook gevaarlijk. Begon ook zomaar te remmen toen hij in de gaten had dat ik achter hem fietste. Hij schudde voortdurend ‘Nee’. Hoezo, nee? Ik probeerde hem uit te leggen dat de openbare weg voor iedereen is. Steeds remde hij zodra ik in zijn wiel zat. Je gaat anticiperen. Tot het verveelde. Ik besloot voor hem te gaan rijden, net zo langzaam als sprinters op de baan tijdens de opmaat voor een finale. Toen hij bijna omdonderde, leek me dat op een mooie beloning. Nooit daarvoor en ook niet daarna heb ik de weg van Zeddam naar Etten in zo’n traag tempo afgelegd.
Maar er zijn ook mooie ervaringen. Zo mooi dat ze vergeten bijna misdadig te noemen is. Daarom schreef ik het op. Rare gewoonte misschien, maar met mooie herinneringen kan je niet zorgvuldig genoeg zijn. Ik kan niet leven met de gedachte dat ze voortijdig zouden verdampen in een Alzheimerbrein of stom worden door de woordloosheid van een TIA of gewelddadig trauma. Nooit wil ik daarin afhankelijk zijn van foute gangmakers. Mooie herinneringen moet je uit eerste hand horen, vanzelfsprekend klinkt er muziek bij. Van dat lied zijn een heleboel uitvoeringen, ontdekte ik in de loop der tijd. Kijk op YouTube en het feest lijkt onbeperkt. Het origineel van de zanger-componist is verlokkelijk, minstens zo verrassend vond ik een uitvoering van Joni Mitchell en Johnny Cash. Toch kies ik altijd weer voor die ene kortdurende schoonheid, ooit ergens gezongen in een park en sindsdien een baken van hoe mooi popmuziek kan klinken. Tevens een prachtig voorbeeld van hoe een onverwachte cocktail van stemmen registers van gevoel kunnen opentrekken, die je voordien niet kende. Nee, die mevrouw op haar brommer had geen idee wat ze allemaal losmaakte. Willoos liet ik me meezuigen in het mooiste abri denkbaar.

(wordt morgen vervolgd)

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: