JOEP SCHOLTEN – GIRL FROM THE NORTH COUNTRY (2)
JOEP SCHOLTEN
AMARCORDSNEEUW
juni 2012 / 221 pagina’s / ISBN 978-94-6203-023-7
€ 14,90
Boek bestellen?: Uitgeverij Sylfaen
Girl from the North Country / deel 2
Ergens in de bossen van Les Landes in Frankrijk. Dagelijks verdwijn ik peddelend in het landschap. De weg loopt kaarsrecht naar het zuiden en is dertig km lang. Rechts de duinen met daar achter de Golf van Biskaje en links alleen maar bossen overgaand in net zo eindeloze wijngaarden. Het is de Bordeauxstreek en dronken worden is hier een deugd. Corsicaanse dennen, denk ik hardop terwijl ik om me heen kijk. Ooit waren ze geplant om een ziltig moeras droog te leggen. Ik ruik de hars die ze van de bomen tappen. Ze maken er terpentijn van. De zon staat bijna loodrecht en rondom me klinkt een licht knisperend geluid. Openbrekende dennenappels. Bijna ritmisch begeleiden ze mijn pedaaltred. In mijn hoofd zingt het.
Mijn racefiets is bij voorkeur een plaats waar ik onderduik in gedachten, het blijkt een onuitputtelijke bron voor oplossingen van wereldproblemen. Ik heb er politici en andere zwetsfiguren leren doorzien en daarmee mijn eigen tekortkomingen. Als ik in het zadel in gesprek raak met de engelen, wordt duidelijk hoe de mens werkelijk in elkaar zit, en … bij engelen klinkt muziek. Mijn hoofd zit er vol van. Op het ene moment is het achtergrondkoor bij zo maar gedachten, dan weer dicteert het dwingend de cadans van mijn omwentelingen. Zo ver ik kijken kan, is de weg leeg. Iedereen is verstandig. Op dit uur van de dag zoekt iedereen de schaduw op en houdt zich koest. De zon heeft zich vastgebeten in mijn nek. Mooier kan fietsen niet zijn. Hoe lang ik al fiets wens ik op zulke momenten te vergeten. Tot er vanuit het niets een brommer aan mij voorbij rijdt. De reflex, hij is er nog steeds, nooit kom je af van die reflex. Ook de meest zieke leeuw zal zijn poot uitslaan. Zolang het maar beweegt, al is het een vlo.
Wielrenners, ook als hun tijd al lang geweest is, versnellen instinctief zodra ze worden gepasseerd. Is het angst om de slag te missen? Ik weet het niet. In ieder geval slijt het nooit. Zonder nadenken nestel ik me in het wiel. Dan pas kijk ik achter wie ik me in het zweet rijd.
Het eerste wat me opvalt is haar rug. Op slag weet ik: dit is de mooiste rug die ik me kan herinneren. Gelukkig is er veel van te zien. Ik laat mijn blik er langs glijden. Van boven naar beneden en dan weer omhoog, om te eindigen in een wapperende dos van vuurrode haren. Ze draagt een wijde trui van grofmazig weefsel. Op haar schouders houdt een simpel koord alles op zijn plaats. Niet fanatiek, de rijbeweging en de wind laten haar dansen van links naar rechts. De diepe V wordt losjes wapperend in de wind aan beide zijden schaars afgebakend. Het lijkt nergens te eindigen, maar simpelweg over te gaan tot waar haar billen moeten zijn. Niemand weet van het hoe, realiseer ik me, of bekommert zich om de noodzaak van het waarom. Eén ding wordt hier zonneklaar: daar ergens bevindt zich de poort van een hemel, terwijl ik een glimp opvang van een klein bikinibroekje met daarin haar perfecte rondingen.
Haar huid is blank, bijna doorschijnend. Een soort schoonheid waarvoor fantasie ontoereikend is. De overdadige zomer heeft er een geheimzinnige blos op getoverd. Door de rijwind danst de losse trui heen en weer en laat links en dan weer rechts veel te raden over. In mijn hoofd klinkt plots andere muziek. Even droom ik dat mijn blik om een hoek kan kijken. Ondertussen klinkt het geluid van winderige kusten, ver weg, hoog in het noorden, want alleen daar is haar zo rood en huid zo blank.
Well, if you’re travelin’ in the north country fair,
Where the winds hit heavy on the borderline.
In aangenaam tempo zoeven we door het landschap. Ik vraag me af wie in godsnaam de term pijnbomen ooit heeft bedacht. Een heel bos vol en nergens ook maar een gevoel dat in de buurt komt. Ondertussen wapperden haar krullen en ik stel me voor dat met zo’n uitzicht het beloofde land niet ver weg meer kan zijn. Dan draait ze zich om en roept: ‘Ça va, monsieur?’
Ik antwoord: ‘Oui madame. Merci.’
We passeren een bord, Biarritz 200 km. Lijkt me een mooie plek voor het beloofde land. Om de zoveel kilometers vraagt ze: ‘Ça va, monsieur?’
En ik antwoord: ‘Oui madame, très bien. Merci.’
Het zingt nu luid in mijn hoofd. Ik ken die muziek, de woorden komen als vanzelf:
Well, if you go when the snowflakes storm,
When the rivers freeze and summer ends,
Please, see if she’s wearing a coat so warm,
To keep her from the howlin’ winds.
‘Ça va, monsieur?’
Ik realiseer me dat ik altijd van meisjes met rode haren heb gehouden. Ze kwamen en gingen in mijn leven en later hoorde ik dat het slecht met hen afliep. We rijden op ideale mijmersnelheid. Zonovergoten en met een hemels uitzicht op haar achterzijde rollen de zinnen:
Please see for me if her hair hangs long,
If it rolls and flows all down her breast.
Please see for me if her hair hangs long,
That’s the way I remember her best.
En dan na opnieuw een ‘Ça va, monsieur?’ gevolgd door al bijna een automatisch ‘Oui madame’ weet ik het. Niet één seconde twijfel. Abrupt beëindig ik mijn droom. Dit lied verdraagt geen happy end, dit verhaal zal het moeten doen met de weemoed om wat ooit was. Terwijl ik me dit realiseer, roep ik:
‘Au revoir madame, merci beaucoup. Vous étiez une société très agréable.’
Ik heb mijn steven gewend, ben op weg richting noorden. Daar, waar zij ooit vandaan kwam. In de verte zwaait ze nog een keer en ik stel ik me voor hoe die trui zal wijken, naar links of rechts en in al zijn albasten schoonheid haar geheimen prijs zal geven. Woorden, wat blijft dat zijn de woorden. Als een fietsende gek tussen eindeloze dennen schreeuw ik ze uit:
I’m a-wonderin’ if she remembers me at all.
Many times I’ve often prayed.
In the darkness of my night,
In the brightness of my day.
Bob Dylan schreef het, zong het, maar aan de uitvoering van Joe Cocker en Leon Russell van Mad Dogs & Englishmen kan niemand tippen. Misschien ook omdat het heerlijk kort is, bijna net zo kort als onze ontmoeting. Net zo wonderschoon ook. Als alle wielrenners zo’n rug hebben, weet ik zeker, rijd ik nooit meer op kop. Ongegeneerd laat ik mijn zomerkolder galmen over eenzaam asfalt ergens tussen Montalivet en Arcachon.
So if you’re travelin’ in the north country fair,
Where the winds hit heavy on the borderline.
Remember me to one who lives there.
She once was a true love of mine.
(einde)
‘Girl from the North Country’ is een van de vijftien hoofdstukken uit Amarcordsneeuw, de derde roman van Joep Scholten. Als oud-wielrenner kent hij de wieler-wereld van binnenuit, maar hij bleef in zijn kijk op die sport toch altijd een buitenstaander. In Amarcordsneeuw wordt zijn lofzang op de sport met al zijn drama, heroïek en opoffering genadeloos afgewisseld met haarscherpe analyses van de gekte die dat wereldje ook zo kenmerkt. Hij legt de zweep over het stompzinnige zwijgen over verkeerde gewoontes. Scholten noemt zijn roman een liefdesverklaring aan zijn sport, maar wel één met een behoorlijke oorvijg. Amarcordsneeuw werd door een van de lezers aangeprezen als het beste sportboek dat hij de laatste tien jaar had gelezen. Terecht.
.