JOEP SCHOLTEN – KRASSEN OP DE ZIEL – 1
Joep Scholten
MEISJES UIT VERVLOGEN DAGEN
uitgeverij Sylfaen / ISBN 978-94-6217-079-7 / € 22,90
Hoofdstuk 8 – Krassen op de ziel – 1e deel
In 1939 werd er in de Steinlaan nauwelijks gespeculeerd over de mogelijkheid van een aanstaande oorlog. Het geringe politieke bewustzijn binnen de Keizerfamilie, de dagelijkse beslommeringen om een baan en eten zijn de voornaamste redenen. Ongetwijfeld heeft men wel eens iets opgevangen van de zalvende teksten van minister-president Colijn, die de soep niet zo heet wil laten eten als ze wordt opgediend. Ten slotte is Nederland ook in 1914 neutraal gebleven. Voor opa en oma lijkt het leven zelfs iets gemakkelijker te zijn geworden, want ze zijn definitief uit de jonge kinderen. Er wonen nog wel een aantal zonen in, maar die verdienen inmiddels allemaal hun eigen boterham. Behalve Theo, die als enige de mulo volgt en waarvoor zijn werkende broers allemaal bijdragen in de kosten. Ook zijn er al kleinkinderen. Kort voor de oorlog al vier: Henk van Hentje en Henk, nog een Henk en dochter Willy bij Coen en Marie en als jongste kleinzoon Jan, de eerste telg van Jan en Gerda uit Steenderen. Kortom, het leven gaat zijn mooie voorspelbare gang. Gestuurd door de bijna zaligmakende dagelijkse cadans, maar dan lichtjes bijgedraaid door de waan van het moment. Natuurlijk horen ze over Johan, de verloofde van Sientje, die sinds eind augustus 1939 ergens bij Wageningen is gemobiliseerd. Maar of ze ook lezen wat Menno ter Braak een goeie dertig kilometer meer oostwaarts in Eibergen schrijft over de val van Polen? Het lijkt hoogst onwaarschijnlijk.
Johan hoort bij die grote groep die zich moet melden in Arnhem. Bij hem geen moment van twijfel; hij gaat. Het is druk die dag op het station, want op 29 augustus pakken grote hordes jongemannen de trein. Ze reizen richting kazerne waar ze eerder hun dienstplicht doorbrachten en marcheren vandaar uit richting de Grebbeberg.
Een recent opgedoken foto laat zien dat mijn vaders diensttijd zich afspeelt in de Willems kazerne. Het toont twee jonge mannen die op een brits zitten en enigszins verbaasd de wereld inkijken. De één is mijn vader, de andere knaap is onbekend. Amper twintig jaar zijn ze en ze ogen bepaald niet ongelukkig. Met nog een flink aantal anderen slapen ze op kamer 110 vertelt het bord op de foto. Gezien de aflopende balken moet het ergens hoog in het gebouw zijn. In de hoek van de kamer staat een rek vol geweren. Soms vertelt hij over die diensttijd. Nooit negatief, want hij vindt het geen beroerde tijd. Wel valt dat marcheren met zo’n machinegeweer op je nek niet mee. Dat kreng is zwaar en zorgt voor deuken in de schouder. Met mooi weer zweet je als een os. Hij vergeet ook nooit de keer dat hij acuut beroerd wordt na een te snel gedronken, steenkoud kogelflesje met een of ander koolzuurhoudend frisdrankje. Maar verder, alleen maar vrolijke gezichten bij de lichting uit 1937. Niemand denkt op dat moment aan een oorlog.
Niet zo vreemd. Voor veel jongens uit die tijd proeft de militaire dienstplicht eerder als een avontuur dan een verplicht nummer. Het is een prettige onderbreking in de cadans die ze al vanaf hun dertiende jaar kennen: zes dagen per week naar de fabriek.
De geschiedenis trekt ondertussen zijn eigen plan en laat zich niets gelegen liggen aan de bijna romantische overwegingen van jongelingen uit de provincie. Hun kracht is tevens hun zwakte. Naast jong en sterk zijn ze vaak ontstellend naïef. Hun wereldbeeld reikt meestal niet verder dan de straat verderop waarin het baantje dat net wel of niet langs hun neus ging en de verkering met een mooi meisje hun enige toekomstvisie vertegenwoordigt. Wie wil er dan nog vanuit internationaal perspectief een blik werpen waarvan men geen idee heeft? Niet zo vreemd, want bij het gros van deze dienstplichtigen houdt de opleiding namelijk op na de beëindiging van de lagere school. Vervolgopleidingen zijn luxe, die dus maar voor weinigen zijn weggelegd. Toch moet het geschreeuw vanuit het groeiende nazidom aan de andere kant van de grens bijna hoorbaar zijn geweest in Doetinchem en omstreken. Al langer rollen er ronduit alarmerende voldongen feiten uit die hoek. In september 1935 worden de zogenaamde Neurenberger Wetten van kracht. Natuurlijk is daarover geschreven in kranten, uiteraard werd er over gesproken op de radio en vanzelfsprekend zijn daarvan beelden de wereld over gegaan. Niet eerder namelijk was er een regime, waar dan ook in de wereld, dat via een speciale minister voor propaganda zorgde voor een geraffineerde marketing van hun denkbeelden. Voor en na de machtsovername in 1933 wordt het Duitse volk zonder onderbreken gehersenspoeld. Behalve de traditionele media (kranten en tijdschriften) worden daarvoor ook moderne mogelijkheden als als film en radio intensief ingezet. Daarnaast is er een explosie aan massabijeenkomsten, waar de nazi-kopstukken de juichende meutes toeschreeuwen en hun denken vergiftigen met de nieuwe waarheid. Het maakt de invoering van die Neurenberger Wetten bijna logisch. Adolf Hitler kondigt ze persoonlijk aan en Herman Göring leest ze voor. We weten nu dat het een doodvonnis was. In het voorportaal worden de Joden tot tweederangs burgers verklaard. Vanaf 1933 worden ze in Duitsland gezien als feitelijk ongewenste en dus uit de maatschappij te verwijderen sujetten. Vanaf 1933 verlaten dus veel weldenkende Joodse Duitsers hun land, het land waarin ze vaak generaties lang wonen. Na september 1935 gaat dat in versneld tempo. Velen denken in Nederland een goed heenkomen te vinden en voor een korte periode hebben ze daarin gelijk. Helaas, de geschiedenis heeft zo zijn eigen logica, bewandelt zijn eigen vaak onbegrepen weg en het gelijk van vandaag blijkt vaak morgen een grote vergissing te zijn.
Ondertussen kijken ook de buurlanden toe en net als Nederland volharden ze daarin tot er geen andere keus meer is. De Nederlandse gezagsdragers richten zich naar de omliggende grote landen en koesteren zich ondertussen graag in schijnveiligheid van welwillend wachten en hopen op betere tijden. Pas wanneer eind augustus 1939 Polen dreigt te worden aangevallen, maken ze in Den Haag een ommezwaai. Wat de Kristallnacht in november 1938 niet kon bewerkstelligen, net zo min als de annexatie een maand eerder van Sudetenland of de vergelijkbare ‘Heim-ins-Reich’ actie in Oostenrijk in maart 19838, doet wel het Molotov-Ribbentroppact van 24 augustus 1939. Dit Duits-Russische niet-aanvalsverdrag wordt terecht gezien als een duivelspact, als een oorlogsverklaring van beide landen. Nog maar kort daarvoor koestert iedereen zich in de zalvende aristocratie van de Engelse prime-minister. Voor het oog van de camera’s wappert Chamberlain in september 1938 met een net in München gesloten verdrag dat de vrede moet verzekeren. We weten nu dat deze man zich professioneel liet inpakken door het nazi-gajes, ergens hoog op een berg en omringd door een adembenemend landschap.
Het gebeurt allemaal in 1938, ronduit een bewogen jaar. Maar ook een heel mooi jaar, want mijn vader en moeder krijgen vaste verkering en … Romy Schneider wordt geboren. Sindsdien worden de foto’s van mijn familieleden minder schaars. Er worden steeds meer foto’s van wat ooit mijn ooms en tantes zal worden en natuurlijk van de opa’s en oma’s in de dop. Die foto’s laten ook zien dat die verkering iets verandert aan de manier waarop mijn moeder zich kleedt. Het beeld van mijn vader is constant, net zoals zijn gevoel voor stijl. Behalve op de uniform-treurigheid-foto’s tijdens zijn militaire dienst en de mobilisatie staat mijn vader er altijd gekleed in een perfect zittend pak op. Al vanaf zijn achttiende draagt hij maatpakken. Ouderen die hem al kennen nog voor ik bestond, bevestigen: ‘Daar stond een mijnheer.’ Op zon- en feestdagen is hij altijd tot in de puntjes verzorgd. Van jongs af aan. Het kan haast niet anders dan dat zijn kijk op kleding die van Sientje beïnvloedt. Het doet haar goed, ze draagt dingen die iets toevoegen, het onderstreept haar natuurlijke schoonheid.
Zo gekleed bezoekt ze vanaf eind augustus 1939, tussen de verloven door, haar Johan. Ze wandelen op de Grebbeberg. Soms reist ze alleen, soms ook in gezelschap van Gerretje, haar aanstaande schoonzus. Het is een soort dubbelverbond, want Gerretje is verloofd met Gert te Pas en Gert is meer dan alleen maar een aanstaande zwager voor Johan. Er zijn geen gegevens hoe vaak ze daar op bezoek waren. Als ze elkaar ontmoeten, dragen de heren hun legerkloffie en zijn de dames op hun paasbest. Soms toont mijn moeder zich ronduit geraffineerd, zoals op die ene foto met hoed. Vaak zie je Gert en Johan samen, twee jongemannen die altijd perfect verzorgde haren hebben. Zo staan ze ook daarna in mijn herinnering. Verder is er nog iets opmerkelijks, wat een aanvullende verklaring voor hun hart- en vaatproblemen op latere leeftijd kan geven. De foto’s verschaffen daarover ondubbelzinnige helderheid. Kijk naar hun handen en zie de trouwe metgezel geklemd tussen hun wijs- en middelvinger. Hoeveel gezonde jaren van hun leven hebben ze daarmee ingeleverd? Alweer zo’n bespiegeling van een nakomeling, die slechts vredestijd heeft gekend en die zelf nooit rookte. Bovendien, wat is die bespiegeling waard als ze op die plek een fractie minder mazzel hadden gehad? Want één ding is duidelijk: deze foto’s zijn daar genomen waar begin mei 1940 het Duitse leger met grof geweld een doorbraak forceert in de belangrijkste Nederlandse verdedigingslinie. Wel duurt het allemaal wat langer dan in het Duitse aanvalsplan is voorzien.
Johan en een groep lotgenoten tijdens zijn militaire dienstplicht in 1937, waar hij gelegerd was in de Willemskazerne, kamer 110.