JOEP SCHOLTEN – KRASSEN OP DE ZIEL – 3

MEISJES UIT VERVLOGEN DAGEN2Joep Scholten
MEISJES UIT VERVLOGEN DAGEN
uitgeverij Sylfaen / ISBN 978-94-6217-079-7 / € 22,90

Hoofdstuk 8 – Krassen op de ziel – 3e deel

Pas veel later lees ik dat Emmerik in de oktoberdagen van 1944 vrijwel volledig tot puin is gebombardeerd. Niets van wat ik om me heen zie herinnert daaraan, maar het kan ook zijn dat ik nog niet kan kijken. Hooguit vind ik dat het er erg tocht. Dat komt volgens mijn vader omdat de wind vanaf de Rijn vrij spel heeft. We blijven niet lang. In dezelfde GTW-bus als waarmee we zijn gekomen, rijden we ook weer terug naar Doetinchem. De Lederhose, die ik vanzelfsprekend in de winkel moet passen, heb ik voor het gemak meteen maar aangehouden. Het is mijn eerste buitenlandse reis. Niets meer, niets minder.
De oorlog is op dat moment zeker geen onbekend terrein meer voor me. Naast de tv-beelden is er nog iets anders. Bijna dagelijks komt oom Gert te Pas even langs. Na een vriendelijke begroeting thuis verdwijnt hij meestal meteen richting schuur, waar mijn vader zijn weekloon aanvult met beunhazen. Vlak voor het naar bed gaan, wip ik nog even binnen om mijn vader welterusten te zeggen. Voor een kort moment zijn we dan even met drie mannen onder elkaar. Wie ermee is begonnen, valt met geen mogelijkheid meer te achterhalen, maar bijna onvermijdelijk komen dan steeds die eerste dagen van de oorlog voorbij. Ze zaten eerste rang op de Grebbeberg, oom Gert en mijn vader. Niet op dezelfde plek maar op schootsafstand, dat wel. Mijn vader, ingegraven onderaan de berg en oom Gert ergens bovenop. Verschillen om die reden hun verhalen? Achteraf gezien is het vooral de toon die het grote onderscheid maakt. Bij de één, mijn vader, waan je je al snel in een soort jongensboek, waar de ratelende mitrailleur als een waanzinnige zijn lege hulzen uitspuugt. Weldra stond hij tot de enkels in de verschoten munitie. En ’s nachts kroop hij op zijn buik uit de loopgraven om water uit de Grebbe te halen, om te drinken of om de loop van de mitrailleur mee af te koelen. Nergens weerklinkt echter iets dat lijkt op grote treurnis. Als er al bloed vloeit, klinkt het nooit als verontrustend bloed en zeker niet zo dat het bloedige verhaal een jongen van amper twaalf jaar van zijn slaap berooft.

79 - Joep net op de HBS in lederhose 1961Joep in zijn onafscheidelijke Lederhose, 1961

De opmerkingen van oom Gert over die tijd zijn anders van toon en leiden bovendien bijna onvermijdelijk tot steeds die ene naam. De oorlogsherinnering balt zich bij hem samen tot een officier met een naam. Zo’n hoge ome in een chique uniform, die het lef heeft te schieten op de eigen mannen. Volgens oom Gert zijn dat de ‘echte viezen van de oorlog’ en die conclusie eindigt altijd met een hartgrondige vloek, waarbij mijn vader steeds even afkeurend in zijn richting kijkt. Naast zwager zijn ze vooral vrienden van elkaar, maar volgens mijn vader is dat vloeken niet nodig.
Ze zijn niet van dezelfde lichting. Oom Gert is een jaar ouder, maar eind augustus 1939 reizen ze samen richting Arnhem. Eenmaal daar krijgen ze hun nieuwe plunje uitgereikt en marcheren vervolgens richting Rhenen. De Grebbeberg blijkt hun eindbestemming. Daar wordt geoefend, maar hun hoofdtaak is het uitspitten van loopgraven en bouwen van stellingen. Over waar ze al die tijd slapen wordt geen woord verspild, net zo min of ze daar hun verloofdes op bezoek krijgen. Pas later zie ik de foto’s en weet dat ze thuis niet vergeten zijn. Gert en Johan timmeren en graven op andere plekken en hoe iedereen te horen heeft gekregen dat het werkelijk oorlog is, wordt nooit verteld. Wel dat er even paniek is als de eerste granaten vallen. Daarna gaat alles op de automatische piloot en voordat ze het goed en wel in de gaten hebt, verzeilen ze in omstandigheden die ze vooraf nooit hebben kunnen dromen. Bijvoorbeeld dat die stellingen waar je zo op hebt geploeterd, als het erop aan komt met de snelheid van het licht aan flarden worden geschoten. Wat rest is je eigen hachie, je instinct om te overleven en vooral, de nodige mazzel.
In het geval van mijn vader betekent het dat groot alarm hem ergens heel vroeg in de ochtend van de 10e mei uit zijn bed jaagt. Hoog boven hem vliegen grote aantallen vliegtuigen westwaarts. Daarna volgt een lange dag gespannen wachten. Die dag gaat over in een nacht en de oorlog is dan al een dag oud zonder dat ze een schot hebben gelost. In de nacht van de 10e naar de 11e mei nadert kanongebulder vanuit de Wageningse kant. De Duitsers zijn de IJssel over, worden in Arnhem nauwelijks iets in de weg gelegd en trekken via Oosterbeek richting de verhoging in het landschap. Eenmaal in Wageningen openen ze het vuur op de voorposten van de Grebbeberg en die ochtend verschijnen de eerste Duitsers in beeld. Vanaf dat moment valt er voor de soldaten op de ‘berg’ eigenlijk geen touw meer aan vast te knopen hoe de handelingen verlopen. Ergens in de loop van de 12e mei worden ze overlopen. In een fractie van een seconde duikt hij weg in een of andere schuilnis. Op het laatste moment weet hij zich met stro te overgooien. Overal klinken dan al Duitse stemmen, onderbroken door harde knallen. De Duitse soldaten werpen namelijk in elk denkbaar gat handgranaten. Zo ruim je ongewenst volk op. Hij sterft duizend doden daar onder het stro. Geleidelijk wordt het donker, geleidelijk ook sterven de geluiden weg. Uiteindelijk acht hij het stil genoeg, overwint zijn angst en kruipt onder het stro vandaan. Eenmaal uit het gat gooit hij een deel van zijn uniform plus zijn identiteitsplaatje weg. Dan verdwijnt hij in de nacht. Voor hem ligt de weg richting Wageningen en daarna volgen Renkum en Oosterbeek. Hoe hij precies gelopen is, weet hij niet meer. Hij is trouwens wel de laatste die dat goed kan vertellen. Later, als ik nog geen rijbewijs heb en mijn vader achter het stuur zit, merk ik dat elk richtinggevoel bij hem lijkt te ontbreken. Toch weet hij in de loop van op 13 mei, in de ochtenduren, Arnhem te bereiken. Op het station neemt hij uiteindelijk de bus naar Doetinchem. Vlak daarvoor heeft hij op dat station nog een bijzondere ontmoeting. Een in Duits uniform gehulde soldaat blijkt een Nederlander te zijn, zelfs een collega van de Grebbeberg. Zijn naam is vaandrig Evertse. Het is een naam die zich in mijn geheugen vastzet. Misschien omdat het de enige naam is die Johan noemt over zijn schamele drie dagen oorlog. Het verhaal van vaandrig Evertse krijgt er misschien een extra dimensie door, hoewel het van zichzelf al bijzonder genoeg is in de ogen van een twaalfjarige. Op een of andere manier geeft het de oorlog iets van heldendom, het soort heldendom dat tijdelijk de diepe treurnis van die meidagen naar de achtergrond dringt. Met het stijgen der jaren plaats ik er echter steeds vaker vraagtekens bij. Hoe waar is dat verhaal van mijn vader? Klopt die hele geschiedenis over vaandrig Evertse überhaupt? Erg vind ik het niet, want elk jongensboek bestaat bij de gratie van helden. Dat is namelijk de transformatie die vaandrig Evertse langzaam maakt in mijn gedachten. Op die manier blijft zijn naam onlosmakelijk verbonden aan de geschiedenis van mijn vader en de Grebbeberg. Hetzelfde geldt, maar dan diametraal aan het andere uiterste van het spectrum, voor de persoon die kapitein Gelderman moet zijn geweest. Bij zijn naam hoort het gezicht dat oom Gert altijd trekt zodra hij die naam uitspreekt. Het maakt de begeleidende zin ‘dat waren de echte viezen van de oorlog,’ en de daarbij horende ‘godverdomme’s’ al snel vanzelfsprekend.

Maar het zijn bespiegelingen van later, misschien wel twintig jaar na die allesbepalende ervaringen van soldaat Johan en soldaat Gert van het 8e regiment. Ze blijken niet de enigen die in die vroege meidagen van 1940 hun beeld van de mensheid moeten bijstellen. Bij de familie Van den Broek moeten ze net zo in de rats hebben gezeten, want hun zoon Jaap zat op ongeveer diezelfde plek.
Halverwege de morgen van 10 mei 1940 bereiken de Duitse troepen Arnhem. Ze komen van twee kanten, eerst via de brug van Westervoort waar de weerstand al snel wordt gebroken en niet veel later ook via de weg over de IJssel bij Doesburg. Ten slotte ook dankzij de oversteek bij Zutphen.
Bij Doesburg wordt de oude schipbrug tijdig opgeblazen, maar het houdt de Duitsers nauwelijks op. Ze hebben zich goed voorbereid, in vredestijd al uitvoerig de maat genomen en vervolgens een pasklaar reservestuk gemaakt en meegenomen. Dat wordt onmiddellijk te water gelaten en ingevaren, waardoor de oversteek van de IJssel kan worden voortgezet.
Wat gebeurt er met iemand die een hele dag en bijna de hele nacht moet wachten op een vijand die maar niet komt. Van wachten word je gek, hoor je vaak zeggen. Toch kan ik me voorstellen dat er daar aan de voet van en op de Grebbeberg genoeg waren, die nog heel lang hadden willen wachten. Van de vertelde op opgeschreven verhalen blijft een bepaald beeld hangen, maar misschien is de geschiedenis pas echt goed te begrijpen door de verhalen die juist ‘niet’ worden verteld. Zoals dat van Jaap van den Broek. In tegenstelling tot mijn vader zwijgt Jaap voornamelijk over die tijd. Als vanzelfsprekend tegenover de kinderen, maar ook zijn vrouw krijgt slechts af en toe een opmerking. Wel laat hij onverbloemd weten dat hij nooit meer iets met het zooitje van het leger te maken wil hebben. Nooit zal hij die Grebbeberg nog bezoeken.
Jaap is negentien en voor zijn nummer in dienst als de oorlog uitbreekt. Vanaf dag twee zit hij eerste rang. Ergens bovenop de berg of toch meer onderaan de voet bedient Jaap een mitrailleur, hij is scherpschutter. Het blijft gissen waar precies Jaap met de oorlog geconfronteerd wordt. Wel is duidelijk dat hij een van die mannen moet zijn geweest die zich kunnen vergapen aan de bloesem van de fruitbomen die niet gekapt mogen worden. Wat hem vooral verbijstert en voor de rest van zijn leven boos maakt, is het feit dat het vooral de officieren zijn die als eersten de benen nemen zodra Duitse kogels iedereen om de oren vliegen. Op een gegeven moment op 12 mei is het raak, Jaap krijgt een schot in zijn schouder. Hij valt daarbij over een dode kameraad en verliest zijn herkenningsplaatje. In de chaos van die dagen betekent het dat hij aanvankelijk als gesneuveld wordt geregistreerd. Hij wordt daarna krijgsgevangene gemaakt en wordt afgevoerd. Gelukkig heeft hij het besef om op een sigarettendoosje te schrijven: ‘Alles goed – Jaap’ Hij weet dat aan iemand te geven. Een keurige mijnheer bezorgt het vervolgens thuis bij de familie Van den Broek. Jaap wordt uiteindelijk afgevoerd richting Duitsland.

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: