JOEP SCHOLTEN – KRASSEN OP DE ZIEL – 4
Joep Scholten
MEISJES UIT VERVLOGEN DAGEN
uitgeverij Sylfaen / ISBN 978-94-6217-079-7 / € 22,90
Hoofdstuk 8 – Krassen op de ziel – 4e deel
Ik denk aan zijn zoon Fred en hoe moeilijk het soms moet zijn geweest om als jonge vent met een vader om te gaan, die volhardt in zwijgen over wat hem daar in die meidagen is overkomen. Krassen in de ziel zijn hardnekkig. Bovendien overleven ze het langst en heftigst in zelfgekozen stilte. Zo ontstaan over zijn verdere verhaal vanzelf de nodige misverstanden. Die eerste maanden van zijn gevangenneming zit vol met verschillende interpretaties over het hoe en waar. Bijna zeker is dat hij na zijn Grebbebergtrauma, net als veel andere Nederlandse krijgsgevangenen, ergens ver oostwaarts in een of ander ‘Lager’ is beland. Oom Gert legt een vergelijkbare reis af. Terugkijkend is hun reis waarschijnlijk naar kamp Stalag 11a in Neubrandenburg gegaan, ter hoogte van Stettin. Dat blijkt een verzamelplaats waar zowel de Nederlandse als de Poolse krijgsgevangenen worden gedropt.Van oom Gert weten we dat hij na zijn kampperiode lang te werk is gesteld in een ander werkkamp. Er bestaan zelfs foto’s van die plek. Jaren later krijgt hij een financiële vergoeding uit West-Duitsland. Voor bewezen ‘gedwongen’ diensten zullen we maar zeggen. Volgens Fred belandt zijn vader Jaap, zodra hij genezen is van zijn schotwond, uiteindelijk bij een boer. Daar neemt hij de benen. Mocht dat inderdaad nog ergens in de buurt van Neubrandenburg zijn geweest, dan heeft Jaap als het ware zijn eigen odyssee achter de rug. Neubrandenburg – Arnhem, dat is zo’n zevenhonderd kilometer over hoofdzakelijk Duitse grond. Op zijn zachtst gezegd, een opmerkelijke exercitie. Maar de getuigenissen verschillen.
Volgens Makkie zou de gewonde Jaap eerst zijn afgevoerd naar een tijdelijk kamp bij Zevenaar. Als ze daar thuis in Arnhem over horen, wandelt zij, terwijl ze haar moeder Gerdina in de rolstoel voortduwt, vanuit Arnhem naar Zevenaar om hem te bezoeken. Uiteindelijk wordt Jaap uit dat kamp ontslagen en gaat weer als machinist op de trein rijden. Het lijkt waarschijnlijk dat Makkie in dit verhaal wat overslaat. Tussen die terugkeer in Arnhem en het ziekenbezoek in Zevenaar gaapt namelijk een gat, een gat dat misschien wel door de zwijgzaamheid van Jaap is geslagen. Een zwijgzaamheid die ook niet uitnodigt om verder te vragen. Wel zijn er soms spaarzame opmerkingen. Af en toe laat Jaap een lichtje flakkeren tegenover zijn vrouw Els, maar het is slechts een gloeiende spijker in een zwarte nacht: ‘Ja, hij was krijgsgevangen ergens in een kamp in Duitsland. Van die paar dagen Grebbeberg rest het verhaal dat hij in het heetst van de strijd een hoek om ging en een Duitser tegen het lijf liep. Omdat hij net een fractie eerder schoot dan zijn Duitse leeftijdgenoot, kon hij het navertellen.’ Maar over hoe Jaap zich echt voelt en wat er daarna met hem is gebeurd heerst tot het laatst toe een absolute duisternis.
Zeker is dat hij na verloop van tijd weer op de trein is gaan rijden. Ergens in de loop van de oorlog geeft hij er de brui aan en wordt opnieuw gevangen genomen. Tijdens een transport richting Assen springt hij van de trein. Het blijkt in Oosterbeek te zijn geweest, waar hij zelfs een foto laat maken. Daarna wandelt hij terug naar Arnhem en duikt definitief onder. Volgens Makkie gebeurt dat met hulp van zijn toekomstige schoonvader Van den Barg, een man die banden heeft met het verzet. Ook Jaaps jongere broer Arie zal later door hem aan een onderduikadres worden geholpen. Lange tijd is Jaap officieel dood verklaard. Het interesseert hem niet. Herdenkingen zijn evenmin aan hem besteed. Nooit meer maakt hij een stap op die berg, heeft hij zich voorgenomen. Twee, amper drie dagen op de scheidslijn tussen leven en dood blijken genoeg. Hij heeft definitief de buik vol van oorlog, maar zijn grootste grief betreft de legermannetjes met hun strepen en sterren en hun gedecoreerde waanzin.
De kinderen Van den Broek met voor de dochters Makkie, Mimi en Cora; achter staat de broers Gerrit, Jaap en Arie.
Hoewel anders verwoord zijn er nadrukkelijke parallellen met de woede en afkeer van oom Gert. Beide mannen lijken een behoorlijk oorlogstrauma te hebben opgelopen. In ieder geval heeft die oorlogservaring hun leven beïnvloed. Alsof er een fundamentele woede lijkt ingeslopen die hun onbevangenheid om naar dingen te kijken een knauw heeft gegeven. Nu weten we dat iedereen op zijn manier met dit soort trauma’s omgaat. Van oom Gert maak ik dat van dichtbij mee. Volgens de jongste van zijn twee dochters, die wat betreft verbale directheid een ware kloon van haar vader is, zijn er in het contact met haar vader nooit aanwijzingen dat hij zijn oorlogservaringen op hen afreageert. Integendeel: ‘Hij was vooral een lieve vader, die boos kon zijn om wat hij daar had meegemaakt.’
Oom Gerts keerpunt blijkt die ene marechaussee in kapiteinsuniform. Regelmatig noemt hij zijn naam en altijd vol walging. Op die momenten waant hij zich weer even onderaan de Grebbeberg, vlak voor de spoorwegbrug bij Rhenen. De Nederlandse soldatenjongens willen die brug over, want aan de overkant gloort de veiligheid of zijn ze in ieder geval even ver genoeg weg van de aanstormende SS’ers. Ze worden echter tegengehouden door kapitein Gelderman en zijn mannen. Prikkeldraad en Nederlandse mitrailleurs verhinderen hen de weg naar de vrijheid. Daar ging een en ander aan vooraf.
Tijdens de tweede dag van de oorlog wordt de leidinggevende chaos bovenop de berg ongemakkelijk groot. Zo groot zelfs dat er paniek uitbreekt. Nederlandse soldaten vluchten uit hun bunkers en loograven, smijten hun geweer weg en ontdoen zich ook van andere ballast om zo snel mogelijk te kunnen rennen. Ze zoeken een goed heenkomen westwaarts de bult af, zo ver mogelijk weg van de oprukkende Duitsers en hun superieure bewapening. Hun vlucht stopt voor de haastig opgeworpen Friese ruiters (dat zijn verplaatsbare militaire hindernissen, die bestaan uit enkele lange balken van hout en staal, waar prikkeldraad omheen is gewikkeld en pinnen uitsteken. De balken rusten op twee paar kruisvormige dwarsbalken), plus een aantal mitrailleurs met daarachter Hollandse jongens. Daarbovenuit torent een zwaar vloekende en gesticulerende kapitein Gelderman, die iedereen gebiedt terug te gaan naar hun stelling op die berg. Als woorden en gebaren niet meer helpen, beveelt hij om te schieten. Opnieuw breekt de hel los, nu ratelen de mitrailleurs van twee kanten. Zo organiseer je een trauma buitencategorie. De kogelregen van de Nederlandse afzenders kost zo’n kleine twintig jongens in Nederlands uniform het leven. Ze sterven ter plekke en ze sterven even jong als onnodig. Ze sterven vooral vanwege de oorlogswaanzin die een systeem met zich meebrengt waarin zelfstandig nadenken het aflegt tegen domweg bevelen uitvoeren. Oom Gert en zijn makkers worden opnieuw de berg opgejaagd, waar ze amper een dag later weer worden afgeblazen. Wel minder in getal natuurlijk.
Lang dragen wij onze oosterburen na dat hun ‘Befehl ist Befehl’ aan de basis ligt van al die ellende. Was het maar waar. Was deze waanzin maar regionaal, desnoods landelijk beperkt. Helaas is oorlog door de eeuwen heen een universeel verschijnsel, dat goed gedijt bij feodale verhoudingen. Plak er nog wat ‘Überheblichkeit’ van een nationaalgetinte ideologie op en/of het blinde vertrouwen in een God van het enige ware geloof en je kunt het lijk zien drijven. Zeeën vol zelfs als het maar lang genoeg duurt.
Kapitein Gelderman blijkt de klassieke pion waar dergelijke systemen graag gebruik van maken. Met de nadruk op pion, want kort daarvoor valt hem de eer te beurt om persoonlijk en nadrukkelijk te worden geïnstrueerd door de generaal in hoogsteigen persoon. Uit alle verslagen en boeken die in de loop der jaren verschijnen blijft overduidelijk dat de bevelhebber op die plek volledig doordraait. Generaal Harberts, in vredestijd een hardwerkend en bekwaam officier, raakt het spoor bijster. Dat kost sergeant Meyer het leven. Hij wordt gefusilleerd nadat de krijgsraad hem schuldig heeft bevonden aan desertie. De generaal dringt bij de krijgsraad aan op niets minder dan een doodvonnis. Hij heeft een afschrikwekkend voorbeeld nodig. Wie ben je dan als lagere officier in een krijgsraad om daartegenin te durven gaan!
Harberts en Gelderman geven militair leidinggevend Nederland in die dagen een bepaalde kleur. Het is niet eerlijk hen volledig representatief te noemen. Kapitein Gelderman krijgt voor zijn optreden bij de spoorbrug bij Rhenen de Militaire Willemsorde, een onderscheiding die buitengewoon leiderschap en heldendom moet benadrukken. Wat doet zo’n onderscheiding met de mens achter die medaille? In een interview vijfentwintig jaar later vertelt de inmiddels tot overste doorgegroeide Gelderman nogmaals zijn verhaal. Hier en daar gloort wat inzicht, maar dat wordt vrijwel onmiddellijk weer van tafel geveegd als hij zegt: ‘ik zou het weer doen als het nodig zou zijn.’
Volgens zijn vrouw is hij veranderd sinds die oorlog. Om nergens aan te hoeven denken en te kunnen slapen, neemt hij tabletten. Bovendien heeft hij een niet alledaags oorlogsletsel. Hij verklaart het als volgt. Doordat een loopgraaf niet diep genoeg is, staat hij heel lang, bijna twaalf uur, half gehurkt achter een mitrailleur. Als resultaat daarvan ontwikkelt hij aambeien. Elke stoelgang opnieuw herinnert hem aan dat grootste moment op de Grebbeberg. Ook generaal-majoor Harberts overleeft de oorlog. Weliswaar als krijgsgevangene maar verder ongeschonden.