TEYLER GENOOTSCHAPPEN
32e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
BIj zijn overlijden liet de vermogende, doopsgezinde Haarlemse laken- en zijdehandelaar Pieter Teyler van der Hulst zijn geld nagelaten te hebben voor de stimulering van godsdienst, kunst, natuurwetenschap, geschiedenis, letterkunde en numismatiek. Om zijn erfenis van 65.000 Nederlandse guldens per jaar te beheren werden in 1778 een stichting en twee genootschappen opgericht, Teylers Eerste Genootschap en Teylers Tweede Genootschap Genootschap. Beide genootschappen telden elk zes leden, die werden benoemd door de directeuren van Teylers Stichting.De stichting zelf beheerde het Teylers Museum, nog steeds een waar genot om te bezoeken.
Teylers Eerste Genootschap, dat ook bekend stond als het Godgeleerd Genootschap, is een van de twee genootschappen opgericht binnen de Teylers Stichting. Vijf van de zes leden waren aangewezen in Teylers testament: twee remonstrantse predikanten en drie doopsgezinde voorgangers. De door de erflater aangewezen leden waren Age Wijnalda, Cornelis Loosjes, Klaas van der Horst, Jan Verbeek (Teylers Eerste Genootschap) en Barend Hartman van Groningen. Het zesde lid werd unaniem gekozen door de andere vijf, de doopsgezinde Frederik Scheltinga.Het genootschap realiseerde zijn doelstelling met het jaarlijks uitschrijven van prijsvragen. Deze prijsvragen werden in de Haarlemse Courant en diverse tijdschriften, ook in het buitenland, bekendgemaakt. De inzendingen dienden geschreven zijn in het Latijn, Nederlands of Frans; vanaf 1796 ook in het Engels of Duits. Naast een geldbedrag werden winnende prijsvragen beloond met een gouden of zilveren erepenning, ontworpen door de Nederlandse medailleur Johan Georg Holtzhey (1729-1808). Deze erepenning draagt de spreuk “Waare Godsdienst-kennis bloeyt door Vryheyd”. De bekroonde prijsvraagantwoorden verschenen ook in de Verhandelingen, rakende den natuurlijken en geopenbaarden Godsdienst, uitgegeeven door Teyler’s Godgeleerd Genootschap. Nog steeds schrijft het Genootschap ieder jaar een prijsvraag uit.
Teylers Tweede Genootschap, ook bekend als het Wetenschappelijk Genootschap, heeft als doel de bevordering en aanmoediging van kunst en wetenschap. De eerste, door erflater Pieter Teyler, aangewezen leden waren Gerrit Willem van Oosten de Bruijn, Cornelis Elout, Jan Bosch, Johannes Enschedé, Jean la Clé en Bernardus Vriends. Latere leden waren o.a. Willem Anne Lestevenon (lid 1780-1797), die in 1790 een belangrijk deel (1700 tekeningen) van de collectie van Koningin Christina van Zweden voor Teylers Museum wist te verwerven, de cultuurhistoricus Johan Huizinga (lid 1930-1945) en de bioloog Victor Jacob Koningsberger (lid van 1946 tot 1965). De eerste taak van het nieuwe genootschap was het uitschrijven van een prijsvraag. Om de bekroning van deze prijsvraag te bezegelen beschikt het genootschap over een erepenning, die ontworpen was door de Nederlandse medailleur Johan Georg Holtzhey (1729-1808). De zilveren (later verguld) penning stelt een vijftal vrouwen met verschillende attributen voor, die de vijf wetenschappen verbeelden die in dit Tweede Genootschap zijn vertegenwoordigd: historiekunde, dichtkunde, natuur-kunde, teken- en schilderkunde en penningkunde. Op de voorzijde / achterzijde van de penning staat een citaat van de Romeinse redenaar Cicero: “Omnes artes quae ad humanitatem pertinent / habent quoddam commune vinculum”, wat betekent “Alle kunsten die betrekking hebben op de beschaving / hebben een gemeenschappelijke band” die de samenwerking tussen deze wetenschappen symboliseert. De bekroonde prijsvraagantwoorden verschenen in de Verhandelingen, uitgegeeven door Teyler’s Tweede Genootschap.
De eerste medaillewinnaar was Martinus van Marum, die in 1778 de eerste prijs won met zijn verhandeling over Gephlogisteerde en gedephlogisteerde luchten waarin hij de phlogistontheorie uitdaagde. Na de voltooiing van de Ovale Zaal op 25 juni 1784 werd Van Marum aangesteld als Bibliothecaris en Directeur van Teyler’s Physisch en Naturaliën Kabinetten en Bibliotheek. Vanaf 1804 bekleedde hij zelfs het voorzitterschap van het Tweede Genootschap. In 1844 won Jacobus Moleschott de prijsvraag voor zijn Kritische Betrachtung von Liebig’s Theorie der Pflanzenernährung. Van Marums opvolgers dr. J. van Bemmelen (1837-1853) en dr. D. Lubach (1853-1869), beiden medicus als hij, breidden de collectie sterk uit. Nog steeds schrijft het Genootschap jaarlijks een prijsvraag uit, overeenkomstig Teylers testament, ieder jaar op een ander vakgebied.
Alleen van het museum wist ik iets …
Vriendelijke groet,
LikeLike
Pingback: DOUWE LUBACH | MUIZENEST
Pingback: JOHN FREDERIK HULK | MUIZENEST