PIET DICKENTMAN

Pieter Casper Johan Dikkentman (beter bekend als Piet Dickentman) (Amsterdam, 4 januari 1879 – aldaar, 7 oktober 1950) was een Nederlands wielrenner.  Hij was de zoon van Pieter Casper Dikkentman, timmerman, en Sophia Diederica Boekstal. Op 27 februari 1908 trouwde Dickentman met Lilian Brasker; uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na de echtscheiding op 11 juli 1917 hertrouwde hij op 14 maart 1918 met Emilie Agnes Minna Zöphel. Uit dit huwelijk werden één zoon en drie dochters geboren. Hij was de eerste Nederlander die bij de professionele stayers de wereldtop bereikte.

Het leven van Piet Dickentman stond in het teken van de fiets. Reeds op zestienjarige leeftijd debuteerde hij als sprinter, en hoewel sprinten niet zijn specialiteit bleek, werd hij spoedig opgemerkt door Jan Mulder. Deze was aanvoerder en stuurman van een zogeheten quint: een razendsnelle vijfpersoonsfiets, waarvan er aan het einde van de jaren negentig een aantal op Europese banen reed, niet alleen voor onderlinge wedstrijden, maar vooral ook als gangmaker van individuele renners. De ‘Quint Mulder’ was een van de beroemdste. In de wedstrijden voor het wereldkampioenschap op de baan in Wenen in september 1898 won deze quint de race voor meerpersoonsfietsen, en een jaar later vestigde zij een nieuw wereldrecord: 500 meter in 28,6 seconde. Dickentman zat altijd achteraan, een belangrijke plaats om de tegenstander in de gaten te houden en ploeggenoten aanwijzingen te geven.

De quint-Mulder vrnl: Jan Mulder, Jan Slesker, Jan van der Tuyn, Dirk van den Berg en Piet Dickentman.

Aan het einde van de negentiende eeuw werd het gangmaken op de wielerbanen overgenomen door motoren, eerst op petroleum, later op benzine. Nog voordat Mulder zijn vijfmansformatie zou ontbinden, was Dickentman zich op andere wieleractiviteiten gaan toeleggen en wel als stayer. Zijn debuut in Wenen in 1898 achter een motortandem (een bestuurder en een windvanger) was een succes. Hij bleef goede resultaten behalen, zodat hij in 1900 de samenwerking met Mulder beëindigde om als zelfstandig beroepsrenner verder te gaan. Van een Nederlandse begunstiger kreeg hij toen twee motortandems ter beschikking; de gebroeders Lehmann uit Berlijn werden zijn vaste gangmakers.

Toch zat het Dickentman aanvankelijk niet mee: in de wedstrijd voor de Grote Prijs van Berlijn kwam hij ten val, wat hem nadien nog wel tien keer zou overkomen. In 1900 won hij echter in Breslau het Europese stayerkampioenschap, een overwinning waarmee hij naam maakte. Dickentman ontpopte zich als de voornaamste rivaal van de tot dan toe onverslaanbare Duitse stayer Thaddäus Robl. Zij vochten bloedstollende duels uit. Iedere Duitse stad beschikte over een wielerbaan, en overal wilde men de twee kemphanen zien strijden. In de wedstrijden voor het wereldkampioenschap van 1901 en van 1902 moest Dickentman in Robl zijn meerdere erkennen, maar verder won hij geregeld, al bleef de Duitser over het algemeen de sterkste.

Piet Dickentman had de gewoonte na de start snel op te rukken naar de eerste plaats om van daaruit aanvallers te weerstaan. Lukte dit niet, dan legde hij te snel het hoofd in de schoot. Robl daarentegen was meer een vechtjas die nooit de moed opgaf. Niettemin werd de Nederlandse renner de lieveling van het Duitse publiek: zijn mooie rijstijl en bescheidenheid spraken sterk aan. Hij verscheen in opperste concentratie aan de start, beseffend dat de eerste fase van de wedstrijd voor hem doorslaggevend was. Aanvankelijk kon een valse start, een haperende motor, een natte baan of de val van een tegenstander hem geheel uit zijn evenwicht brengen, maar naarmate zijn successen toenamen, groeide zijn zelfvertrouwen. Dickentman was bovendien een uitstekende lange-afstandsrenner, hoewel het parcours niet veel langer mocht zijn dan 100 km. Toch bracht hij – daartoe geprikkeld door critici – in 1902 in Friedenau het record over twee uur op 133,390 km. Op diezelfde baan had hij eerder het werelduurrecord op 65,621 km gesteld.

Australië, 1902. Rechtsvoor Robl en linksvoor Dickentman.

Als beroepswielrenner was Dickentman zijn eigen manager. Hij bepaalde – vaak in overleg met Robl – waar hij zou rijden aan de hand van de hoogte van het prijzengeld. Zo reisde hij eind 1902 met zijn Duitse collega naar Australië in de verwachting daar veel te kunnen verdienen. De onderneming liep uit op een teleurstelling: de kosten waren hoog en de verdiensten laag. Dat Dickentman het zakelijk belang goed in het oog hield, bleek uit de manier waarop hij het Duitse publiek wist te bespelen. Na afloop van een wedstrijd liet hij zich dikwijls per auto rondrijden en strooide dan muntstukken rond, waar de toeschouwers op afvlogen. Aldus verzekerde hij zich voor de volgende keer van een grote toeloop naar het stadion. Wegens de vele contracten elders was het Nederlandse kampioenschap voor hem van ondergeschikt belang. Hij behaalde de nationale titel – telkens over 50 km – in 1901, 1903 en 1904. Aangezien hij verder nogal eens ontbrak, werd hij niet altijd naar de wedstrijden voor het wereldkampioenschap afgevaardigd. Zijn broodwinning vond hij immers voornamelijk in Duitsland. En hij is er door de Duitse wielerfans nog steeds niet vergeten.

Het jaar 1903 bezorgde hem de grootste triomfen: behalve andere wedstrijden won Dickentman het Gouden Wiel van Berlijn, en op 16 augustus onttroonde hij in Kopenhagen Robl als wereldkampioen. In 1904 leek hij zijn zegenreeks te zullen voortzetten, totdat hij in het najaar, tijdens een oefenrit op de weg bij Berlijn, ten val kwam. Een nierbloeding was het gevolg, maar hij wenste niet geopereerd te worden. Door zijn grote wilskracht wist hij het oude niveau weer te bereiken. De ijzersterke Dickentman bracht de winter van 1906 in Australië door, nu onder betere omstandigheden dan vier jaar eerder, en hij verscheen aansluitend opnieuw in Duitsland op de baan.

Dickentman verdiende goudgeld met zijn sport, maar legde zich dan ook een strikte discipline op met voeding, dagindeling en training. Jarenlang oefende hij iedere dag achter de motor en maakte hij lange ritten op de fiets, zoals herhaalde malen van Berlijn naar Amsterdam. Voorts hield hij elke technische ontwikkeling van fiets of motor bij: weinigen waren zo goed op de hoogte als hij. Als vermogend man mocht Dickentman zich in 1907 zelfs de trotse bezitter noemen van de luxe auto die tevoren koningin Wilhelmina had toebehoord. Hij nam een chauffeur in dienst om hem van wedstrijd naar wedstrijd te rijden.

Toch trad Dickentman in deze jaren sportief gezien minder op de voorgrond. De reden was dat hij er maar niet in slaagde goede gangmakers te vinden. Toen Robl echter in 1909 besloot het wielrennen te verruilen voor de vliegsport – het jaar daarna stortte hij met zijn toestel neer – nam Dickentman diens voltallige personeel over. Zodoende zou 1910 een van zijn beste jaren worden.

Stilaan begon de leeftijd te tellen en na in mei 1913 drie keer een nederlaag te hebben geleden, besloot Dickentman te stoppen. Reeds een jaar later maakte hij zijn come-back. In de Eerste Wereldoorlog gingen baanwedstrijden in Duitsland aanvankelijk gewoon door, maar geleidelijk verminderde het aanbod, mede door benzineschaarste. Nadat hij van zijn eerste echtgenote, een Australische, was gescheiden, hertrouwde hij in 1918 met een Duitse en begon hij een rijwielhandel in Amsterdam.

Opnieuw was dit afscheid slechts tijdelijk. Heimwee naar de baan bracht Dickentman ertoe na de oorlog weer te gaan rijden. Inmiddels was er echter een nieuwe generatie stayers opgestaan, die de veertigjarige, zij het met moeite, van triomfen afhield. In 1921 werd Dickentman tweede en in 1923 en 1924 derde in het nationaal kampioenschap. Soms won hij nog wel. In 1927, na een overwinning te Amsterdam in recordtijd, stormde het publiek het middenterrein op om ‘ouwe Piet’ op de schouders te nemen. Een jaar later nam hij, bijna vijftig, definitief afscheid met een wedstrijd op de baan van het gloednieuwe Olympisch Stadion in de hoofdstad. Een carrière van meer dan dertig jaar, waarin hij zeker honderd overwinningen behaalde, werd daarmee afgesloten. In deze periode gaf Dickentman, samen met Jaap Eden en Mathieu Cordang, de Nederlandse wielrennerij aanzien over de eigen grenzen, en van dit drietal was hij in het buitenland zonder meer de populairste.

Na zijn afscheid probeerde Piet Dickentman het nog even als gangmaker, maar dat werd geen succes. Hij opende opnieuw een eigen rijwielzaak, dit keer in de Scheldestraat in Amsterdam, met een grote fietsenstalling. Daar, te midden van de fietsen, sleet hij zijn dagen, graag over zijn loopbaan vertellend, met een ondertoon van weemoed, en tevreden wanneer hij werd herkend als de kampioen van weleer, de enige renner die – zoals hij niet naliet te vertellen – vanaf de tribunes met ‘Piet’ werd begroet in een tijd waarin de sport amper voornamen kende

Het artikel van Frans Oudejans verscheen eerder op Huygens ING, een onderzoeksinstituut op het gebied van geschiedenis en cultuur.

André Stuyfersant wedijvert er al sinds jaar en dag voor de bekendheid van Dickentman als Nederlands en vooral Amsterdams sportheld in ere te herstellen. Op zijn blog Stuyfssportverhalen heeft hij tal van artikelen over Dickentman opgenomen, plus over de fascinerende maar ook uiterst gevaarlije stayerswereld aan het begin van de vorige eeuw. Hij schreef onder de titel ‘Flirt met de dood’ ook een boekje over Dickentman; lezenswaardig maar het had een betere opmaak en redactie verdient.

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: