WARD RUYSLINCK
Ward Ruyslinck, pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser (Berchem, 17 juni 1929 – Meise, 3 oktober 2014) was een Vlaams schrijver. Zijn vader Leo de Belser was bibliothecaris bij een oliemaatschappij. Hij groeit op een in katholiek milieu. Als zovelen vlucht het gezin in 1940 voor de oprukkende Duitse bezetters. Ze stranden op enkele kilometers van Calais (Noord-Frankrijk) en keren terug naar Antwerpen. Een tijdje later verhuist het gezin naar Mortsel. Reeds op twaalfjarige leeftijd schrijft de jonge Raymond een roman: ‘Vaargeulen’. Zijn vader, die zelf ook de roman ‘Gepantserde beschaving’ schreef, stuurde dit werk op naar Stijn Streuvels. Deze stuurde het echter ongelezen terug, wel vergezeld van een brief vol raadgevingen. Het manuscript van deze roman ging spijtig genoeg verloren toen een luchtaanval in 1943 het ouderlijk huis verwoestte. In die tijd schreef Raymond ook een aantal gedichten en verhalen, waarvan sommigen werden gepubliceerd in het dagblad ‘Het Vlaamsche land’.
Op 5 april 1943 werd de woning van het gezin De Belser vernield bij het Bombardement op Mortsel. Het zou voor de dan 14-jarige Ruyslinck een traumatische ervaring blijven, wat in veel van zijn latere werk terug te vinden is. Het betrof een Amerikaanse bombardement, met 936 doden het zwaarste in België tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er raakten ook 1.342 mensen raakten gewond en de materiële schade was enorm: 1.259 woningen werden zwaar beschadigd. Het doel van de luchtaanval was de voormalige Minerva-autofabriek, waarvan het verzet gemeld had dat het Duits bedrijf ERLA er jachtvliegtuigen Messerschmitt Bf 109 van de Luftwaffe herstelde. Gehinderd door de actie van de Luftwaffe was het bombardement zeer onnauwkeurig: de meeste bommen vielen op de woonwijken rond de ERLA-fabriek. Hoewel er slechts een vijftal bommen op de Erla-fabriek vielen, ontstond daar zware brand. Gevaarlijke stoffen zoals aluminium en rubber vatten vuur en veroorzaakten een verstikkende rook. 307 werknemers van de Duitse fabriek verloren het leven. Vele van hen werden onherkenbaar verminkt teruggevonden. Onder de slachtoffers waren ook één Nederlander en een zestal Duitsers. In de nabijgelegen Gevaertfabriek waren 43 dodelijke slachtoffers toen één bom op de donkere zalen viel waar vele meisjes aan het werk waren. Vier scholen werden door de bommen platgelegd. In de meisjesschool Sint-Lutgardis geraakten de schuilende meisjes verpletterd onder het puin. Er stierven 61 leerlingen en 5 zusters. Recht daartegenover werd Sint-Vincentius herschapen tot een puinhoop. 103 kinderen en 3 leerkrachten vonden de dood. Van het eerste, vijfde en zesde leerjaar overleefde bijna geen enkele leerling. Dicht bij Sint-Vincentius stond de privéschool Les Abeilles, waar twee vluchtende leerlingen aan de hoofdingang dodelijk werden getroffen door een bom. Eén leerling van de andere nabijgelegen school Sint-Aloïsius werd gedood toen hij wegvluchtte. De vierde school was Guido Gezelle, de gemeentelijke jongensschool. 23 leerlingen werden verpletterd of stikten in het stof. In totaal verloren 209 kinderen onder de 15 jaar het leven tijdens het bombardement. Desalniettemin meldde Radio Londen op de avond van 5 april dat de aanval uitstekende resultaten had opgeleverd.
Na het voltooien van de middelbare school trekt hij in 1947 naar de Gentse universiteit om er Germaanse filologie te studeren. Na één jaar geeft hij deze studie op. De dood van zijn vijf jaar oudere broer in 1948 was een ingrijpende gebeurtenis in zijn leven. Te zijner nagedachtenis schrijft hij vijf gedichten die onder familie en vrienden verspreid worden als aandenken. Hij vervult zijn legerdienst van 1951 tot 1953. Omwille van zijn pacifistische overtuiging weigert hij officier te worden. Na een korte tijd gewerkt te hebben als vertaler bij een reisagentschap en bij een oliemaatschappij wordt hij aangesteld als adjunct-bibliothecaris in het prentenkabinet van het Plantijn-Moretusmuseum te Antwerpen. Hij huwt met Alice Burm, een schoolvriendin. Het echtpaar krijgt één zoon, Chris. Zijn dichtbundel ‘Fanaal in de mist’ (1956) wordt bekroond met de Poëzieprijs der Algemene Kunstkamer in België. In 1957 komt de schrijver in de belangstelling met de novelle De ontaarde slapers, waarin een belangrijk thema in zijn werk naar voren komt: de ongelijke levensstrijd van de mens met de gemeenschap waarin het bedreigd individu altijd het onderspit moet delven. De lange novelle schetst met veel verbeeldingskracht en met een fascinerende sfeertekening de tragische ondergang van de naoorlogse mens, die ten gevolge van traumatiserende oorlogservaringen verzand is in een onwerkelijk bestaan van geestelijke inertie.
Hij brak in de jaren vijftig vooral door als roman- en novelleschrijver met De ontaarde slapers en Wierook en tranen, allebei aanklachten tegen de oorlog die zijn jeugd heeft vernietigd.In Wierook en tranen werd het tragische verhaal vertelt van Waldo Havemans, die zijn jeugdervaring vertelt. Hij was als negenjarige jongen samen met zijn ouders per fiets op de vlucht gegaan voor de Duitsers. Bij een vliegtuigaanval op de vluchtelingenkaravaan vlak vóór de Franse grens raakt Waldo gewond en komen zijn beide ouders om het leven. Hij wordt opgevangen door het Belgische leger dat ook westwaarts vlucht. Onderweg ontmoet hij Vera, een veertienjarig buurmeisje, en samen vluchten ze verder. Als het Duitse leger hen inhaalt, besluiten ze terug naar huis te gaan. Waldo is verliefd op het katholieke meisje. Ze komen aan een kapotgeschoten kerk en Waldo ruikt de zoete geur van wierook. In zijn jeugdige romantiek liggen ze samen in het gras, in een lege fabriek, in een hooischuur, in een bootje. Daar worden de kinderen door vier Duitse soldaten opgemerkt, die hen meenemen. Ze voeren hen dronken en uiteindelijk wordt Vera door drie van hen verkracht. Ze wordt naar een ziekenhuis in Gent gebracht waar ze overlijdt. In de kapel van het ziekenhuis wordt hij opnieuw ontroerd door geur van wierook.
Ruyslinck verweeft in zijn hele werk maatschappijkritiek en hoop op een betere tijd doordat hij zijn puberteit doormaakte tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij stelt zich vragen bij de grote onderdrukkende systemen als het kapitalisme, de (katholieke) godsdienst en de staat met zijn militaire apparaat. Toch wordt die kritiek omzichtig, soms sentimenteel, soms pathetisch geuit. Daardoor komt zijn stijl in de 21e eeuw wat bombastisch over, terwijl zijn vragen actueel blijven. Aangezien Ruyslinck zich niet opwierp als de grote hervormer of beeldenstormer en zijn vertellingen het kleinburgerlijke zwoegende bestaan van de meerderheid beschrijven, stuitte hij niet op afwijzing van het Belgische establishment. Ruyslinck liet een zeer grote literaire nalatenschap achter. Werk van hem is vertaald in circa twaalf talen (vooral Duits en Engels). De stille zomer (1962) en Wierook en tranen (1958) zijn verfilmd en onder andere De ontaarde slapers (1957) en Het reservaat (1964) zijn voor toneel bewerkt. Vooral Het reservaat, een succesrijke toekomstroman met een pleidooi voor de illusionele individuele vrijheid krijgt veel positieve kritieken en prijzen. Hij vertelt hierin het verhaal van de leraar Basile Jonas, een individualistisch gevoelsmens die door de op nut en profijt gerichte maatschappij wordt uitgestoten en verwezen naar een museum voor uitgestorven mensentypes.
Ruyslinck behoorde eind de jaren zestig en begin de jaren zeventig tot de groep van auteurs die werden uitgegeven door Angèle Manteau. Hij was een veelgelezen auteur, ook onder humaniorastudenten (voornamelijk met voornoemde werken en Het reservaat). Tot dezelfde groep schrijvers rond Manteau behoorde Jos Vandeloo. Ruyslinck werd door zijn bewonderaars genoemd als een Belgische kanshebber op de Nobelprijs voor de Literatuur naast Louis Paul Boon en Hugo Claus. In de jaren 60 en de jaren 70 reisde hij naar Polen, de Sovjet-Unie, Canada en Argentinië om daar artikels over te publiceren in tijdschriften. In 1975 werd hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten en in 1985 werd hij er voorzitter van. Ward Ruyslinck ging in 1984 met pensioen. Nadat zijn echtgenote in 1990 zelfdoding had gepleegd, ging hij in Meise samenwonen met zijn maîtresse Monika Lo Cascio. Ruyslinck overleed op 85-jarige leeftijd in een rusthuis aan de gevolgen van de ziekte van Alzheimer.