FRANS DONDERS
35e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Franciscus Cornelis Donders (Tilburg, 27 mei 1818 – Utrecht, 24 maart 1889) was een Nederlands hoogleraar geneeskunde en fysiologie. Hij verrichtte veel onderzoek naar oogfysiologie op welk gebied hij een grote reputatie verwierf. De huidige indeling, verklaring en correctie van oogafwijkingen in emmetropie (normaal oog), myopie (bijziendheid), hypermetropie (verziendheid), presbyopie (oudziendheid) en de rol van accommodatie danken we aan hem.
Van 1835-1839 studeerde Donders aan de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen in het Duitse Huis aan de Springweg. Na het behalen van het militair examen deed hij het academisch examen in Leiden, waar hij ook promoveerde. Als officier van gezondheid was hij in de jaren 1840-1841 achtereenvolgens in Vlissingen en Den Haag werkzaam. Op 24-jarige leeftijd werd hij in 1842 aangesteld als docent in de anatomie en fysiologie aan de Rijkskweekschool voor militair-geneeskundigen in Utrecht. Eind 1847 werd Donders benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de medische faculteit aan de universiteit van Utrecht en nam hij ontslag uit militaire dienst. Zelf had hij een duidelijke voorkeur voor het doceren in de fysiologie, maar hij wilde prof. J.L.C. Schroeder van der Kolk (1797-1862), de hoogleraar in de fysiologie, niet voor de voeten lopen. Vanaf omstreeks 1845 had Donders zich gespecialiseerd in de oogheelkunde, een wetenschap die toen nog in de kinderschoenen stond. Vanaf 1847 doceerde hij onder meer oogheelkunde. Het jaar 1851 was belangrijk voor Donders. In dat jaar was er een Wereldtentoonstelling, die vele wetenschappers naar Londen lokte. Ook Donders bezocht Londen en hij ontmoette daar William Bowman (1816-1892) en Albrecht von Graefe (1828-1870), beroemdheden in de oogheelkunde. Von Graefe gaf Donders het advies de klinieken van vooraanstaande Franse oogheelkundigen in Parijs te bezoeken. Na veel te hebben opgestoken in zowel Londen als Parijs, achtte Donders zich in staat een praktijk als oogarts te beginnen. Op eigen kosten opende hij in 1852 een polikliniek voor behoeftige ooglijders in het Hoogt. Er was nog geen verplegend personeel; die taak werd voorlopig door de conciërge en zijn echtgenote waargenomen.
In 1858 werd door Donders en Herman Snellen de Vereniging “Het Nederlandsch Gasthuis voor behoeftige en minvermogende ooglijders te Utrecht” opgericht. Donders wist veel mensen enthousiast te maken om met financiële bijdragen of daadwerkelijke hulp het Ooglijdersgasthuis te steunen. De polikliniek verhuisde in 1858 van het Hoogt naar het pand Wijde Begijnestraat 5, dat een jaar tevoren was gekocht. Daar werd ook op 20 december 1858 een kliniek geopend, met twee weeskinderen uit Enkhuizen als eerste patiënten. In het eerste jaar van zijn bestaan werden in het Ooglijdersgasthuis 10.000 consulten gegeven aan 873 personen en werden 192 patiënten verpleegd. Er vonden 150 operaties plaats, bij voorkeur op zaterdagmiddag om de toeschouwers terwille te zijn. Van 1859-1882 bedroeg het verpleegtarief voor particulieren fl. 0,60 per dag. In 1883 werd dit verhoogd tot fl. 1,00. Het aantal medische studenten in de jaren 1858, 1894 en 1933 bedroeg respectievelijk 58, 299 en 836. Van 1858-1883 was Donders directeur en van 1858-1862 tevens dirigerend geneesheer van het Ooglijdersgasthuis. In 1862, toen Donders hoogleraar in de fysiologie was geworden als opvolger van Schroeder van der Kolk, werd H. Snellen sr. dirigerend geneesheer van het gasthuis. Op zijn beurt werd H. Snellen in 1899 als hoogleraar in de oogheelkunde en in 1903 als geneesheer-directeur van het Ooglijdersgasthuis opgevolgd door zijn zoon H. Snellen jr. (1865-1929). Na de dood van Donders was een nieuwbouw van het Ooglijdersgasthuis vele jaren gevestigd aan de F.C. Dondersstraat, een naar hem vernoemde straat.
In een brief van 10 mei 1864 aan de leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal keerde Donders zich fel tegen de wetsontwerpen die een ingrijpende aanpassing van het staatstoezicht op alle geneeskundige zaken beoogde. Levy Ali Cohen, die hier juist wel een voorstander van was, zou er direct fel op reageren. De wetsvoorstellen zouden worden aangenomen en werden in 1865 van kracht.
Donders was ook geïnteresseerd in cognitieve processen. In zijn subtractiemethode ging hij ervan uit dat een (complex) psychisch proces bestaat uit een aaneenschakeling van eenvoudige processen waarvan men de duur afzonderlijk kan meten door het vergelijken van reactietijden. Dit vormde de basis van een benadering in de psychologie die later mentale chronometrie werd genoemd. Ardi Roelofs van het Donders Instituut in Nijmegen merkte in het kader van de herdenking van de 200e geboortedag van F. Donders op: ‘Zijn belang kan moeilijk onderschat worden. Donders was de eerste die bedacht dat je processen die plaatsvinden in het brein kunt meten. In de negentiende eeuw werd er niet aan de geest gemeten, maar Donders begreep dat een psychisch proces verbonden is aan hersenwerking. Daarvoor bedacht Donders een methode waarbij hij de duur van processen in het brein kon kwantificeren.’
Donders publiceerde veel wetenschappelijke artikelen. Zijn belangrijkste publicatie verscheen in 1864 in het Engels: “On the anomalies of accomodation and refraction of the eye with a preliminary essay on physiological dioptrics.” Het is een verhandeling over ametropie (bij- of verziendheid), die pas in 1913 in een Nederlandse samenvatting uitgebracht werd. In zijn afscheidstoespraak bij zijn vertrek als hoogleraar in 1888 vertelde hij over zijn leven. Mensen die hem op zijn levenspad geholpen hadden, zwaaide hij veel lof toe. Niet alleen zijn collega Von Graefe bedankte hij, maar ook zijn amanuensis Kagenaar. Bij zijn afscheid ontving Donders een grote som geld, die bestemd was voor de “Donders Stichting”. Deze stichting gaf om de acht jaar aan twee jonge medici beurzen om zich twee jaar in het buitenland te bekwamen in oogheelkunde en fysiologie. In 1961 werden de statuten van de stichting gewijzigd; doel van de stichting werd nu mee te werken aan de vorming van fysiologen en oftalmologen.
Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag schilderde Bramine Hubrecht zijn portret, zij trouwden later dat jaar. Aan het Janskerkhof is in 1920 een standbeeld van Donders geplaatst, een werk van Toon Dupuis. Op zijn geboortehuis in de Nieuwlandstraat in Tilburg is een gedenkplaat aangebracht, waarvan de tekst is geschreven door Nicolaas Beets. De naam van Donders is verbonden aan het Donders Institute for Brain, Cognition and Behaviour van de Radboud Universiteit Nijmegen, aan de F.C. Donders Leerstoel aan de Universiteit Utrecht en de Stichting Dondersfonds, in 1889 opgericht door F.C. Donders met als doel “Medewerking tot de vorming van fysiologen en ophthalmologen”. Naast de F.C. Dondersstraat in de stad Utrecht, werden er straten naar hem vernoemd in onder andere Amsterdam, Bennekom, Bussum, Helmond, Hilversum, Groningen, Nijmegen, Tilburg en Vlaardingen.
Komt hier de opmerking Donders goed vandaan?
Vragende groet,
LikeLike
Nee, heeft niks met onze geleerde van doen. Het is gewoon een krachtterm. ‘Donder’ is niets anders dan een versterkwoord. Net zoals je ‘rete’goed, ‘bere’sterk en ‘ape’trots. Naast duivels en bliksems komt ook donders als term van verwensing voor. In de 19de eeuw verschijnt de bastaardvloek c.q. uitroep wat donders! Donders als uitroep van ergernis, bewondering, verwondering, woede enz. wordt ook in het hedendaags Nederlands nog versterkt tot wel alle donders! ‘wel verdomme’. Meestal volgt dan nog de toevoeging nog aan toe. In ons enquêtemateriaal ontmoetten wij ook alle donders! ‘wel verdraaid, verdomme’.
Van Dale zegt “(informeel) een arme donder kerel; (informeel) op zijn donder krijgen (a) een hevige uitbrander krijgen; (b) een geweldig pak slaag krijgen; (informeel) ik begrijp er geen donder van ik snap er helemaal niets van”
LikeGeliked door 1 persoon
Dank voor jouw uitleg
Zonnige groet,
LikeLike
Pingback: BRAMINE HUBRECHT | MUIZENEST
Pingback: AMBROSIUS HUBRECHT | MUIZENEST