ARNOLD ALETRINO – MOEWE JAREN
In 1908 verschijnt in een aantal afleveringen in De XXe Eeuw Arnold Aletrino’s roman Moewe Jaren, een roman die hij opdroeg aan eerste vrouw Rachel Mendes da Costa (‘Jupie’), die in 1897 zelfmoord had gepleegd. Het werk werd nooit eerder in boekvorm uitgegeven, wat ongetwijfeld in de bedoeling van de auteur moet hebben gelegen. Wellicht schuilt de reden daarvan inderdaad hierin, zoals Kees Joosse in zijn biografie van Aletrino betoogt, dat op het moment van verschijnen van het feuilleton de hoogtijdagen van de typische impressionistische verteltrant van de Tachtigers al voorbij was. Slechts Aletrino, als levenslange Tachtiger, bleef de vertelstijl trouw; zijn uitgever zal er anders over hebben gedacht.
Toen ik het verhaal tegenkwam in mijn collectie De XXe Eeuw, jaargangen 1895 t/m 1908 kwam al direct de idee op om de roman alsnog als boek het levenslicht te laten zien. Daarbij kwam al direct de vraag op of het verstandig zou zijn dit te doen aan de hand van het oorspronkelijke werk uit 1908. Aletrino vertelstijl vind ik namelijk wonderschoon, haast één langlopend gedicht, maar tegelijkertijd is er het besef dat niet iedereen daarvan gecharmeerd zal zijn. Dat voor sommigen het werk zelfs bijna onbegrijpelijk zal zijn. Een alternatief zou dan kunnen zijn om zijn werk te ‘hertalen’ ofwel het vertalen van zijn verouderde Nederlandse taal in een moderne versie van dezelfde taal. Zoals vaak teksten uit de Middeleeuwen en Gouden Eeuw omgezet worden naar modern Nederlands om ze voor de hedendaagse lezer begrijpelijk te maken. Wie is er immers nog in staat om bijvoorbeeld de oorspronkelijke tekst van Van den vos Reynaerde in het oorspronkelijke Middelnederlands kunnen lezen of het dichtwerk van Joost van den Vondel in de originele versie te genieten. Met enig pijn in het hart werd halverwege het ‘hertaalproject’ besloten toch maar van af te zien omdat het werk te arbeidsintensief was. Er werd weer teruggegrepen werd naar de versie uit 1908. Die is enige tijd geleden op de markt gebracht. Om een idee te geven hoe een hertaling er uitgezien zou kunnen hebben, hieronder twee passages. Onder Moewe Jaren de eerste alinea’s uit 1908 en onder Vermoeiende Jaren dezelfde alinea’s uit de hertaling die Marcel Bout voor me maakte. Ook wonderschoon en nog steeds jammer dat het werk vroegtijdig gestaakt moest worden.
MOEWE JAREN
Toen zij haar moeder had uitgelaten, ging zij voor de winkeldeur zitten, waarvan zij het gordijn hoog had opgehaald.
Onder het warmkleurend licht van den herfst-zondagmiddagr lag de straat leeg, rechtuit, met de kleinblokkende vierkanting der klinkers roerloos tusschen de strakheldere trekking der trottoirbanden. Aan de overzijde stonden de huizen levenloos aaneen, met de egaalrijende gladheid der vensters, zonder uitdrukking blindend voor de wit-plekkende bleekheid der neergehangen gordijnen. Boven de even donker-glanzende daken blauwde in eenzame leegheid een smalle strook stille lucht, recht ingekort door de hard-starre grauwheid der kroonlijsten, een goudzonnende lichtheid wevend langs de platte roze-tintende gevels, naar onder scherp-gelijnd op de grillig-hoekende schaduwschemering, die luidloos van de koele straatnauwing omhoog vouwde. Telkens, in lange tusschenpozen opklankend door de loomdroomende middagrust, klapte even het stemmen van een paar kinderen in de stilte, of klopte het stappen van een voorbijganger op de harde steenen en daarna stond de heldere leegheid weer beweegloos, onveranderd onder den voortgang der uren.
Achter haar grijsde de schemering van het kleine winkeltje met vast-donkere schaduwdiepten, waarin de lichtende vierkanting van de kamerdeur een- week schijnsel plekte, dat: langzaam ineenvloeide met de tintlooze duistering rondom. De doffe, zwaarhangende geur. der winkelwaren benauwde in lage drijving door de kleine ruimte, moeilijk telkens heengefrischt van een zuiver-riekend koelen, wanneer de wind zacht langs de wijdopen tuindeur tochtte, waardoor een droom-stemmend zonlicht naar binnen goudde, een teere vloeiing van kleuren warmend in het rustig-starend achtervertrek.
Zwaar achteroverleunend zat zij beweegloos, zienloos starend naar de leege straat, waar de middag langzaam, nauw-veranderend in gouden lichtheid voortsloop, neerkalmend in de doffe stilte die over haar denken droomde, nu niemand meer bewoog tegen haar moe-behoeftend verlangen naar rust. Den geheelen ochtend had zij vooruitgezien naar dit uur, pijnvoelend onder het stemklanken van haar moeder, die steeds weer was begonnen te spreken tegen de wanhopige klaging die diep ain haar huilde om alleen te zijn, zonder geluiden om haar heen, alleen met het wijde verdriet dat in haar denken was gesomberd door haar zenuwslijtend bestaan der laatste maanden.
Het was de eerste Zondag na langen tijd, dat zij weer bij haar moeder was. Maanden waren er voorbijgesneld, dat zij niet een heelen dag bij haar had geleefd. Zij was maar weinig uitgegaan in haar dienst en wanneer zij haar uitgaansdag had, was zij maar altijd een korten tijd bij haar moeder gebleven, terugschuwend voor de omgeving, waaruit zij heelemaal gevreemd was door haar leven bij anderen. Den vorigen avond was zij uit haar dienst gekomen, moe, ziek-voelend in haar hoofd, te moedeloos en onverschillig geslapt om te denken wat zij doen moest, lusteloos om vooruit te zien naar de dagen die komen zouden. Den half-gewaakten nacht, den heengemoeiden ochtend, terwijl zij lang in bed had liggen soezen met haar oogen dicht, om het spreken van haar moeder te ontgaan, de latere uren die zij mee was geweest in het oudgekende klein-bewegen van het huishouden, had zij doorgeleefd in een vreemd-vagend bestaan, een onduidelijk ineen-vloeien van haar herinnering aan jaren geleden toen zij nog een kind was, met haar ongemerkt opgeslopen veranderd-zijn, en waartusschen telkens de beelding opscherpte van de omgeving, waaruit zij zoo plotseling heen was, met het preciese nagaan van wat zij op dit oogenblik in haar vroegenen dienst deden.
Nu, in de eenzame stilte waarin zij uitgemoeid zat, zonder hinderend meeleven van iemand naast haar, doezelde dat droom-vagend peinzen dichter in haar neer, heen-en-weer dragend haar denken naar alles wat zij als kind had doorgeleefd en wat later had bewogen in haar voelen. En in de moewe half-waking waarin zij peinsde, volgde zij haar heen- geleefd bestaan, voorzichtig tastend in de schemer-lichtende verheid van haar jeugd, langzaam nastappend tred voor tred den weg, dien zij in de lang-voorbije jaren had doorgemoeid.
De middaguren innigden onhoorbaar heen naar den herfst-koelen avond, de gouden zonneglans gloeide uit tot een rood-vlammende wijking van teer-vloeiende tin langs de dieper-blauwende lucht, de straat leegde wijder onder de langzaam-hooggeduisterde schaduw, die zacht de huizen aan de overzijde met een weeke grijsheid floersde, en zij bleef beweegloos staren in het heenzachtend licht, waarin de beelden van haar bestaan duidelijker kleurden, langsrijend voor haar zien in geheimzinnig, weerlevend bewegen.
VERMOEIENDE JAREN
Toen ze haar moeder had uitgelaten, ging ze voor de winkeldeur zitten. Het gordijn had ze hoog opgehaald.
Onder het warmkleurende licht van de herfstige zondagmiddag lag de straat er leeg bij, recht vooruit, met de kleine, blokkige, vierkante klinkers roerloos tussen het strakke spoor van de trottoirbanden. Aan de overkant stonden de huizen levenloos naast elkaar. Egale rijen van glanzende vensters, die uitdrukkingsloos de vale neergehangen gordijnen aan het oog onttrokken. Boven de donkere, glanzende daken hing een smalle en stille strook blauwe lucht, eenzaam en leeg. De lucht werd recht ingekort door de harde en starre grauwheid van de kroonlijsten, terwijl ze een gouden en zonnige lichtheid weefde langs de platte en roze getinte gevels. Naar onder toe met een scherpe lijn op de grillige en hoekige schaduwschemering, die geruisloos van de koele straatvernauwing omhoog vouwde. Telkens werd met lange tussenpozen de lome, dromerige middagrust en stilte onderbroken door de stemmen van een paar kinderen of door op de harde stenen weerklinkende voetstappen van een voorbijganger. Daarna kropen de uren weer voorbij, terwijl de heldere leegheid bewegingsloos en onveranderd bleef.
Achter haar hing de grijze schemering van het kleine winkeltje met haar vaste en donkere schaduwdiepten. Een zwak schijnsel van de vierkante kamerdeur lichtte op, dat langzaam overliep in de tintloze duisternis rondom. De doffe en zwaarhangende geur van de winkelwaren hing benauwend in de lage, kleine ruimte. Moeizaam telkens opgefrist door een zuiver ruikende, koele lucht, wanneer de wind zachtjes door de wijd open staande tuindeur tochtte. Hierdoor vloeide een dromerig stemmend zonlicht naar binnen, een tere overgang van kleuren, die het rustig ogende achtervertrek verwarmde.
Zwaar achteroverleunend zat ze bewegingsloos, zonder iets te zien, te staren naar de lege straat. De middag sloop hier langzaam en nauwelijks veranderend in gouden lichtheid verder, terwijl ze daar kalm zat in de doffe stilte die over haar denken droomde. Niemand ging nu meer in tegen haar vermoeide verlangen naar rust. De hele ochtend had ze uitgekeken naar dit moment, lijdend onder het gepraat van haar moeder. Die was steeds weer gaan spreken, terwijl ze diep van binnen huilde onder de wanhopige behoefte om alleen te zijn, zonder geluiden om haar heen. Alleen met het grote verdriet dat in haar sombere denken was geslopen door haar zenuwslopende bestaan van de laatste maanden.
Het was de eerste zondag na lange tijd, dat ze weer bij haar moeder was. Er waren maanden voorbijgevlogen zonder dat ze een hele dag met haar samen was geweest. Ze was maar weinig uitgegaan sinds ze een betrekking had en wanneer ze haar vrije dag had, was ze altijd maar kort bij haar moeder gebleven. Ze deinsde terug voor de omgeving, waarvan ze geheel vervreemd was door haar leven bij anderen. De vorige avond was ze moe en zich ziek voelend uit haar dienst gekomen. Te moedeloos en onverschillig gestemd om te bedenken wat ze moest doen, te lusteloos om vooruit te zien naar de dagen die gingen komen. De half doorwaakte nacht en de vermoeide ochtend had ze lang in bed liggen soezen met haar ogen dicht, om het spreken van haar moeder te ontwijken. Ze moest denken aan vroegere jaren, toen ze leefde in het ouderwetse, zich in een klein cirkeltje bewegende wereldje van het huishouden, dat ze had beleefd in een vreemd, vaag bewustzijn. Onduidelijk vloeiden deze herinneringen aan jaren geleden, toen ze nog een kind was, samen met de veranderingen die ongemerkt in haar geslopen waren. Telkens kwam het beeld van de omgeving waaruit ze zo plotseling vertrokken was scherp naar boven, met precieze herinneringen aan wat ze op dit moment in hun vroegere werk deden.
Nu, in de eenzame stilte waarin ze uitgeput zat, zonder hinderend medeleven van iemand naast haar, doezelde dat dromende en vagende peinzen verder in haar neer. Haar gedachten heen en weer bewegend tussen alles wat ze als kind had meegemaakt en wat later haar gevoel was gaan beroeren. En in deze vermoeide, half wakende staat waarin ze zat na te denken, dacht ze aan wat ze had beleefd in haar bestaan, voorzichtig tastend in de vage herinneringen aan haar jeugd. Langzaam liep ze stap voor stap de weg na, die ze in de lang voorbije jaren had doorlopen.
De middaguren liepen onhoorbaar over in de herfstige, koele avond. De gouden zonneglans gloeide uit tot een rood, vlammend wijken van teer vloeiende tin langs de diepe, blauwe lucht. De straat werd steeds leger onder de langzaam duisterder wordende schaduw, die zacht de huizen aan de overkant met een weke grijsheid omfloersde. Ze bleef bewegingsloos staren in het zachter wordende licht, waarin de beelden van haar bestaan duidelijk kleurden, voor haar ogen langskomend in geheimzinnige, herlevende bewegingen.
.
.
.
.
.
Arnold Aletrino
Moewe Jaren
Uitgeverij Sylfaen, 2018
ISBN: 978.94.9115.411.9