JOZEF ISRAËLS

Jozef Israëls (Groningen, 27 januari 1824 – Den Haag, 12 augustus 1911) was een van de voornaamste Nederlandse schilders uit de Haagse School. Hij was niet alleen schilder, hij maakte ook etsen en lithografieën en schreef onder het pseudoniem J. Maalman. Jozef Israëls werd geboren in een sterk groeiende joodse gemeenschap in Groningen. Zo’n duizend joden woonden toen in de stad; rond 1900 was de joodse gemeenschap uitgegroeid tot ongeveer drieduizend personen. Het gezin van effectenhandelaar Hartog Abraham Israëls en en Mathilde Polack met hun tien kinderen behoorde tot de rijke bovenlaag van de stad Groningen en kon zich een voornaam herenhuis aan de Vismarkt veroorloven, net buiten de joodse volksbuurt. Jozef Israëls werd traditioneel joods opgevoed. In 1837 werd hij in de oude synagoge in de Folkingestraat bar mitswa. In zijn latere leven kon hij zich goed een vers uit Exodus herinneren dat hij toen moest voorlezen: ‘Zie, Ik zend eenen engel voor uw aangezicht, om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb’. Het vers is ook op zijn grafsteen terechtgekomen. Jozef ging, net als alle andere joodse kinderen in de stad Groningen, naar de openbare school. Hij kreeg daarnaast Hebreeuwse les van Isaac Jojada Cohen, een Pools jood die in de Folkingestraat woonde. Hij bracht Cohen, die oud en bijna blind was, regelmatig in de winter, door wind en sneeuw, naar de synagoge. Daar stonden ze dan samen voor de bevroren ramen te bidden. Het is goed voor te stellen dat de romanticus Israëls hieraan later vol nostalgie heeft teruggedacht. Zijn ouders wilden graag dat hij rabbijn werd, maar al op jonge leeftijd werd duidelijk dat Israëls voor kunstenaar in de wieg gelegd was. Op de lagere school viel tijdens de tekenlessen al op dat hij goed overweg kon met griffel en lei. Zijn tekentalent ontwikkelde zich pas echt, toen hij op achtjarige leeftijd tekenlessen mocht gaan volgen op Academie Minerva in Groningen. Hij kreeg vanaf zijn elfde les van landschapsschilder Jacob Bruggink, in 1836-1837 van J.J.G. van Wicheren en in 1838 van Cornelis Bernardus Buijs. Die laatste vond Jozef maar een lastige leerling. “Er komt toch niets van dien jongen terecht, hij is veel te slodderig,” zou hij eens gezegd hebben.

Dat Jozef Israëls zich interesseerde voor het joodse leven in Groningen blijkt wel uit de tekeningen en schilderijen die hij er over maakte. Zijn eerste schilderij was een levensgrote studie van een Groningse jood die pijpenkoppen verkocht. Het schilderij kwam op een tentoonstelling te hangen, maar het zat de jonge kunstenaar nog niet mee. De jood met de pijpenkoppen kwam helaas op een deur van de expositiezaal te hangen en ook nog aan de verkeerde kant, want het was alleen zichtbaar als de deur gesloten bleef. Dat gebeurde alleen als er niemand in de zaal was! Zijn eigen familie was niet erg onder de indruk van Jozefs schilderijen. Ze noemden zijn artistieke bezigheden op z’n Gronings ‘maggelen’: een beetje knoeien met tekenen en schilderen. Toch mocht hij in 1842 op zijn achttiende in Amsterdam een schilderopleiding volgen bij de schilder Jan Adam Kruseman en later bij Jan Willem Pieneman. Hij trok in bij zijn tante die aan de Jodenbreestraat een bontwinkel had. Zo kwam Jozef Israëls midden in de oude joodse buurt van Amsterdam te wonen, op maar enkele tientallen meters afstand van het huis waar Rembrandt gewoond had. Hij bleef er wonen, met enkele korte onderbrekingen, wonen tot 1871; daarna werkte hij in Den Haag. De ‘Rembrandt van de 19e Eeuw’, zoals Israëls genoemd werd, kwam na zijn vertrek naar Amsterdam en Den Haag nog regelmatig terug naar zijn geboortestad Groningen. De Groningse schrijver Nico Rost herinnerde zich zo’n bezoek nog: Het was een gebeurtenis van betekenis, toen m’n vader mij op een dag een kleine kromgebogen oude man aanwees, met een flambard op, die uit de synagoge naar buiten trad. ‘Je pet afnemen, jongen, dat is Jozef Israëls. Hij komt hier elk jaar eenmaal in de sjoel’, verklaarde poelier Marcus ons, die juist voorbij kwam, ’voor de jaartijd van z’n vader’.

Van 1845 tot 1847 verbleef Israëls in Parijs waar hij kennis maakte met het romantische historieschilderen en het Romanticisme. Hij werd er door diverse Franse schilders beïnvloed, waaronder de schilders van Barbizon. Terug in Den Haag legde hij zich toe op het schilderen van eenvoudige mensen, vooral uit het vissersleven van Zandvoort en Katwijk, die tot zijn roem zouden leiden. Hierbij was zijn keuze enigszins beperkt, terwijl de sfeer overheersend was. Een van zijn eerste vissersschilderijen was Langs moeders graf uit 1856, een schilderij waarvan Vincent van Gogh behoorlijk idolaat was. Creaties van zijn hand zijn het pathetische Verdronken Visser (1861), het romantische The Cottage Madonna (1867) en zijn landschappen als Na de Storm (1867). Onderwerpen uit het judaïsme zoals Joodse bruiloft (1903) getuigen van zijn Joodse achtergrond.

Nadat hij in 1871 definitief in Den Haag ging wonen, raakte hij nauw bevriend met Hendrik Willem Mesdag. Ze waren in 1876 samen betrokken bij de oprichting van de Hollandsche Teekenmaatschappij en speelden een voorname rol in het Haagse Pulchri Studio. Jozef Israëls maakte van 1897 tot 1898 een reis door Spanje en schreef aan de hand van zijn ervaringen een reisverhaal, voorzien van talrijke tekeningen. In 1879 werd hij ridder in de kroonorde van Italië. Tot 1885 leidde hij zijn zoon Isaac Israëls (1865-1934) op, vanaf 1885 zijn eigen weg ging en met Breitner een van de Amsterdamse impressionisten werd. Naast zijn zoon had hij de volgende leerlingen: David Artz, Bernard Blommers, Hein Burgers, Nicolaas van Es, Jacoba de Graaff, Johannes Helder en Pieter Beck. Hij had verder enorme invloed op vele latere Nederlandse en buitenlandse schilders waarvan de wederzijdse beïnvloeding met Vincent van Gogh overduidelijk is. Die had al van jongsaf grote bewondering voor Langs moeders graf uit 1856. Beide onderstaande schilderijen van Israëls (Boerenfamilie aan de maaltijd uit 1882 en De Aardappeleters uit 1902) laten mooi zien hoeveel wederzijdse bewondering er was.

Standbeeld van de beeldhouwer Abraham Wesselink, Hereplein, Groningen

Jozef Israëls stierf op 12 augustus 1911 in Scheveningen. Op de gevel van zijn geboortehuis aan de Groningse Vismarkt is een inscriptie aangebracht en ook zijn in zijn geboortestad een straat en een plein naar hem genoemd. Maar de duidelijkste herinnering aan Israëls is een standbeeld van de beeldhouwer Abraham Wesselink. Het staat goed zichtbaar op het voorname Hereplein in de stad en stelt een tafereel voor uit een van Israëls beroemdste schilderijen: ‘Langs moeders graf’ (een visser bezoekt met zijn twee kinderen het graf van zijn overleden vrouw). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het monument door de bezetters weggehaald omdat het een joodse kunstenaar betrof. In 1947 werd het teruggezet. Ook in de kamer van de premier van Israël in de Knesseth hangt nog steeds een schilderij van Israëls. De schilder zelf liet zich zowel kritisch als lovend uit over het zionisme in zijn tijd, maar verklaarde altijd stellig nooit uit Nederland te willen vertrekken.


Dit item was geplaatst door Muis.