GOUVERNEUR FRITS VAN DAALEN
40e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Gotfried Coenraad Ernst van Daalen (Makassar, 23 maart 1863 – Den Haag, 22 februari 1930), roepnaam Frits, was een Nederlandse militair en politicus, die als generaal diende in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Wikipedia meldt over hem in tamelijk neutrale bewoordingen: ‘Hij studeerde af aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en beklom als jonge officier tot de rang van luitenant. Vervolgens werd hij in 1894 bevorderd tot kapitein. Een jaar later keerde Van Daalen terug naar zijn geboorteland Nederlands-Indië en nam deel aan de aldaar woedende oorlog in het sultanaat Atjeh. Vanwege zijn verrichtingen tijdens de Atjeh-oorlog werd Van Daalen bekroond met verschillende militaire onderscheidingen voor bewezen moed. Zo werd hij benoemd tot ridder in de Militaire Willems-Orde in 1890, ontving hij de Eresabel van de Nederlandse monarch in 1897, gevolgd door de titel officier in de Militaire Willems-Orde in 1898. Ondanks zijn harde aanpak tijdens de laatste fasen van de Atjeh-oorlog (bijvoorbeeld in Koetö Réh op 14 juni 1904) en zijn daaruit voortvloeiende conflicten met zowel Van Heutsz als C. Snouck Hurgronje werd hij benoemd tot gouverneur van Atjeh. Als zodanig oefende Van Daalen deze functie uit tussen 1905 en 1908. Nadien werd hij in 1909 bevorderd tot de rang van luitenant-generaal en vervolgens tot commandant van het KNIL in 1910. Vier jaar later vestigde Van Daalen zich permanent in Nederland, waar hij met pensioen ging. Van Daalen vervulde een doorslaggevende rol in de Atjehoorlog door niets-ontziend de tactiek van de verschroeide aarde te volgen. Om het verzet in Atjeh te breken verwoestte Van Daalen dorpen in Atjeh waarbij ten minste 2.900 Atjehers de dood vonden waaronder 1.150 vrouwen en kinderen.’
In die beschrijving klinkt zachtjes enige kritiek door, voor de goede verstaander. Veel uitgesprokener is de Aad Engel op zijn website, waarin hij uitgebreid schrijft over de Atjeh-oorlogen, daarover een toepasselijk lijstje ‘Bloedhonden’ heeft opgenomen, waarin naast de algemeen erkende oorlogsmisdadiger Van Heutsch plaats is ingeruimd voor onder meer de latere minister president Hendrik Colijn (die ten onrechte nog steeds meer fluwelen handschoenen wordt aangepakt) en gouverneur Frits van Daalen. Engel meldt over Van Daalen als inleding: ‘De tweede in rang onder Van Heutsz en de zoon van vader Van Daalen die in 1874 weigerde GG Loudon een hand te geven… Zoonlief had een hekel aan ‘Inlanders’. Voerde op bevel van Van Heutsz de beruchte tocht door de Gajo en Atlas gebieden uit in het zuiden van Atjeh, waarbij in een paar maanden ca één derde van de bevolking (mannen, vrouwen en kinderen) werden omgebracht. En liet daar gewoon foto’s van nemen. Volgde Van Heutsz op als Gouverneur van Atjeh en voerde een schrikbewind uit over Atjeh. De toenmalige 2e Kamer eiste, na de rapportages door Wekker, van Van Heutsz als GG een onderzoek. Van Daalen wilde echter niet toegeven dat hij iets verkeerds had gedaan, want “hij had niets anders gedaan dan het beleid van zijn voorganger Van Heutsz met diens nadrukkelijke toestemming voortgezet”. Gelukkig voor Van Heutsz trad Van Daalen vrijwillig terug als Gouverneur, kreeg z’n Militaite Willemsorde en werd vervolgens bevelhebber van de KNIL troepen op Java. De periode Van Daalen is de geschiedenis ingegaan als de Van-Daal-isme periode. In Atjeh is zijn naam nog steeds bekend, men spreekt er van de tijd “voor” Van Daalen en “na” Van Daalen. Een 2e Kamerlid in 1903 noemde hem de Alva van Atjeh en dat zegt toch al genoeg… Toch werd er een monument opgericht voor de helden die vielen voor het Nederlandse vaderland, voor de doden en gewonden onder de lokale bevolking uiteraard niets’.
Verder gaat hij uitgebreid in op Van Daalen optreden waarbij tijdgenoten later vergelijkingen trokken met het optreden van Alva tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Een hedendaagse vergelijking zou eerder uitkomen bij het optreden van de Duitse Einsatzgruppen in de eerste oorlogsjaren 1939 en 1940.
Piet Hagen citeert in zijn ‘Koloniale oorlogen in Indonesië’ (verplichte literatuur zou dat moeten zijn!!) de islamoloog en Indonesië-deskundige Snouck Hurgronje over de diep gewortelde minachting die Van Daalen voor al wat inlander was aan de dag legde: ‘Bladzijden zou ik kunnen vullen met voorbeelden van de inhumane, ruwe, tactloze maier van bestuur en rechtspraak van deze in vele opzichten verdienstelijke officier’. Iets verderop merkt Hagen op dat de militaire actie in de Gajo-, Alas- en Bataklanden van februari tot juli 1904 een van de gruwelijkste is die het Nederlands-Indisch leger ooit heeft uitgevoerd. De Nederlandse verliezen in die vijf maanden tijd bedroegen zegge en schrijven 35 man, terwijl de verliezen aan Acehse kant onvoorstelbaar hoog waren; ruim 29000 inwoners, waaronder 1.159 vrouwen en kinderen, waren omgebracht, waarmee ongeveer 30 van de bevolking van die gebieden was uitgemoord. Pas in oktober 1907 werd via een serie artikelen in het Haagse dagblad De Avondpost de omvang van de massamoord bekend. Het leidde tot felle debatten in de Tweede Kamer, waarbij de katholieke afgevaardigde Victor de Suers sprak van ‘een moordgeschiedenis, waarmee een heel volk tot wanhoop was gedreven en vanaf dat moment met de bitterste haat tegen ons gezag was vervuld’. De socialist Van Kol trok een vergelijking met Alva in de Tachtigjarige Oorlog.
Van Daalen verliet de militaire dienst in 1914 en vestigde zich te ‘s-Gravenhage, door sommigen verguisd, door anderen geëerd, terwijl in de geschiedschrijving dit verschil in beoordeling nog lange tijd de discussie zou bepalen. Een interessant artikel over Van Daalen is te lezen op Huygens Ing.