HERMAN HANA
Herman Hana (Amsterdam, 17 maart 1874 – Ermelo 11 december 1952) was een Nederlands kunstenaar, schilder, tekenaar en reclameontwerper. Hana was autodidact. Hij woonde en werkte in Amsterdam, Haarlem, Blaricum en Ermelo. Herman Hana was een vakkundig schilder, die onder andere portretten gemaakt heeft van Carry van Bruggen en vooral bekend werd als boekbandontwerper. Voor de Wereldbibliotheek ontwierp hij er talloze, bijvoorbeeld voor de bekende Winterboeken. Hij schreef ook het standaardwerk ‘Beknopte Perspectiefleer’ over perspectief en schaduwbepaling voor tekenaars en bouwkundigen. In 1914 schreef Hana het stempelboekje. Hana maakte in dit boekje aanschouwelijk hoe men door simpele stempeltechniek, ritmische patronen kon maken van geometrische figuren. In maart 2009 stond in het blad Design/Geschiedenis een aardig artikel waarin duidelijk wordt gemaakt dat Herman Hana tijdens de beginjaren van de twintigste eeuw een belangrijke rol speelde in de wereld van de kunst en kunstnijverheid en ten onrechte in de vergetelheid is geraakt: Een verzoening tussen kunst en machine. De vernieuwingsdrang van Herman Hana (1874-1952).
Hij was de kleinzoon van de gerenommeerde architect Hendrik Hana (Leiden, 4 mei 1814 – Amsterdam, 17 januari 1877), een leerling van H.P. Berlage, waarvan nog enkele rijksmonumenten bewaard zijn gebleven. Hij was ook een van de eerste ontwerpers van woonkazernes, onder meer voor de Amsterdamse Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse. Hendrik Hana was ook van 1847 tot 1850 de tekenleraar van Jacob Olie, die de lessen in praktijk bracht als tekenaar en opzichte van het bureau van architect Jan Leliman, voordat Olie zich tot de fotografie wendde. Een andere memorabele foto’s van het Amsterdam van eind 19e eeuw zijn op dit weblog opgenomen. Herman Hana is niet in de voetsporen van zijn grootvader getreden, althans grotendeels niet. Omstreeks 1910 gaf hij zijn talent en al zijn geld aan een experiment: het bouwen van een uit beton gegoten huis. Het monumentale huis aan de Vinkenbaan 14 in Santpoort-Zuid, gerealiseerd in 1911, is het eerste huis in Nederland dat in gietbeton uitgevoerd is. Het ontwerp was van Herman Hana en H.J. Harms en Hendrik Petrus Berlage was als esthetisch adviseur bij het project betrokken. Het woonhuis heeft een eenvoudig L-vormig grondplan van voegloos gewapend beton met witgepleisterde muren.
In NRC van 1 november 1991 verscheen het artikel ‘De betonnen droom van Herman Hana; Over honderd jaar is het niet meer lelijk’ van Bernard Hulsman, waarin het ontwerp abusievelijk nog wordt toegewezen aan Berlage en hij verder onder meer zegt:
‘Het woonhuis aan de Vinkenbaan is niet alleen bijzonder omdat het als eerste helemaal werd opgebouwd uit beton, maar ook door de ontstaansgeschiedenis. Die begon met het patent dat Thomas Alva Edison (1847-1931) in 1908 in de Verenigde Staten kreeg op een nieuwe samenstelling van beton, een van zijn vele uitvindingen. Edisons beton was in natte staat niet kleiachtig, maar vloeibaar, zodat het gieten van muren als één naadloos geheel mogelijk werd. Edison had visioenen van Amerika bedekt met gegoten huizen die ook voor arbeiders betaalbaar waren. Maar verder dan een paar prototypen in Union, New Jersey, is hij niet gekomen en hoewel hij 100.000 dollar in de zaak had gestoken, verloor hij al snel belangstelling voor het betongieten.
Twee van Edisons medewerkers, de Amerikaan George Small en de Nederlandse ingenieur Henri J. Harms jr, besloten de bouwmethode in een wat gewijzigde vorm in Nederland te introduceren. Ze ontwikkelden een eigen betonspecie waarop ze patent kregen en richtten samen met Harms’ neef, de kunstenaar en theoreticus Herman Hana (1874-1952), de Monogram Construction Company op. (Het monogram van de drie oprichters van deze Nederlands-Amerikaanse onderneming is nog zichtbaar in een mozaïek vlak achter het tuinhekje van het huisje in Santpoort.) Hana kreeg Berlage, die beton herhaaldelijk het “materiaal van de toekomst’ had genoemd, zover het ontwerp te maken voor wat in de aanvraag voor de bouwvergunning uit 1910 een “tuinhuis’ heet. In 1911 werd het huisje gebouwd op een fundering van stalen balken. Voor de bekisting van de te gieten muren werden gietijzeren platen gebruikt, die leken op die waaruit sommige vuurtorens bestaan. (De afdrukken van de platen zijn nog overal op de betonnen muren zichtbaar.) De vloeren en traptreden van het huisje bestonden uit geprefabriceerde betonnen onderdelen.
Herman Hana had hoge verwachtingen van het huis en zag er de “kiem’ van een nieuwe bouwkunst in. Hij geloofde in wat hij het “neo-machinalisme’ noemde: de gebruiksvoorwerpen hadden door de machinale vervaardiging een ander karakter gekregen en de architectuur zou volgen: “Bij het huizengieten verdwijnen de aardige oud-oud-Hollandsche metselsteentjes. Een nieuwe vormenwereld moet hier uiting geven aan het princiep dat in de architectuur, overal waar het doordringt, een omwenteling en eene Neugestaltung brengen zal”, schreef Hana in 1911.
“De eisch van een kamer is het vierzijdig prisma”, ging Hana verder. “Het huis wordt dus een groot prisma. We gebruiken geen pannen en hebben geen schuin dak noodig. Leelijk? Best. We zullen zien. Over 100 jaar is ’t niet meer leelijk. Ik bedoel: wat er dan van gegroeid is.” Net als Edison dacht Hana dat de gegoten huizen de oplossing van de woningnood zouden zijn: “En ik stond klaar om heel Nederland te verpesten met mijn dorpen en steden van gegoten huizen. Ik zou de huizenkoning van Nederland worden, dat was afgesproken. Ik achtte het geen zonde ’n land te offeren aan het te kiemen stellen van een wereldstijl”, schreef hij in 1923.
Maar het liep anders. Het gegoten huis werd geen succes. Voor de bekisting waren maar liefst 2600 gietijzeren platen en 10.000 bouten nodig, die samen 15.000 gulden in plaats van de geraamde 1800 kostten. Het in elkaar schroeven van al die platen was arbeidsintensief en voor het gieten van het beton waren dure machines en veel personeel nodig. In totaal liepen de kosten volgens Hana op tot 60.000 gulden, het tegendeel van goedkoop voor een dergelijk bescheiden onderkomen. Het is in Nederland dan ook bij dat ene huis van de Monogram Construction Company gebleven. Henri Harms jr ging al 1911 naar Frankrijk, waar hij de Société Française de Maisons et Constructions Moulées oprichtte. In Parijs verscheen aan de Rue Montjoie een soortgelijk huis als in Santpoort. Hana zag het zo: “In 1912 viel de zaak aan de beurs en werd door Harms te Parijs versjacherd, zodat ik alles kwijt was: carrière, geld, koningschap, en Nederland gered.” Pas in 1915 werd weer een woonhuis van beton gebouwd: de door het Stijllid Robert van ’t Hoff ontworpen Frank Lloyd Wright-achtige Villa Henny in Huis ter Heide, die vaak als eerste geheel betonnen huis van Nederland wordt beschouwd.
Herman Hana mag dan niet de koning van Nederland zijn geworden, hij had wel gelijk dat het betonnen huis in Santpoort de “kiem’ van de twintigste-eeuwse bouwkunst was. In Berlage’s huis aan de Vinkenbaan is al veel te zien van het latere Nieuwe Bouwen: de ornamentloze façades, het platte dak en de strenge geometrie. En in de reacties van tijdgenoten op het eerste betonnen huis kwam al meteen een argument naar voren dat de hele twintigste eeuw tegen de moderne architectuur zou worden gebruikt: het bouwen met beton leidt tot saaiheid. De eerste berichten in de pers over het Spartaanse Santpoortse bouwwerk waren in 1911 nog positief. Zo schreef het zondagsblad van de Oprechte Haarlemsche Courant: “Het grijze huis, type strandvilla, doet het oog heel aangenaam aan en is soliede van constructie. (-) Bij de ontmanteling, die thans geheel ten einde is gebracht, waren o.a. vele bouwspecialiteiten uit den lande tegenwoordig, die verrast schenen over het resultaat.”
Maar na de verrassing kwam de huiver. “De nieuwe methode werd door de meeste architecten met afkeer ontvangen”, schreef T. Landré in zijn kleine monografie van Berlage in 1916. “Men had nu toch immers een zoo aardigen “modernen stijl’ gemaakt; waarom moest die nu weer te niet gedaan worden door die nonsens van dat gieten?” De bezwaren richtten zich vooral tegen het beperkt aantal vormen dat een betonnen woning kon aannemen. Bouwen in beton zou leiden tot monotonie, beweerden de tegenstanders. Berlage was niet bang voor eenvormigheid. Ritmische herhaling van een beperkt aantal elementen leverde volgens hem juist schoonheid op, de architect moest zich niet zozeer bezig houden met de individuele woning, maar met de aaneenrijging van de woningen tot grote gehelen, met stedebouw kortom. Hana gaf toe dat het huis niet volmaakt was: “Ik houd van die gegoten huisjes met dat zelfde blije vertrouwen, waarmede ik van mijn kleine jongetje houd. Zoo’n kindje is niet zoo mooi, in den zin van mooi zijn, als een mensch, doch het heeft de schoonheid van het worden. Schoonheid is rijpheid, doch wat rijp is wordt rot; en het wordende wint.”
Landré gaf de betoncritici een nuchter en praktisch antwoord. “Het beton is er nu eenmaal en zal er voorlopig wel blijven’ en het was de taak van toekomstige architecten om “nieuwe vormen te geven aan het nuchtere twee-maal-twee-is-vier’. En inderdaad: het beton bleef. Het heeft ook zonder Hana’s huizen genoeg verpest in Nederland.