BOTER EN MINNEBRIEVEN

Ik stuitte op een mij niet bekend gezegde: Minnebrieven zijn met boter verzegeld. De betekenis hiervan luidt dat liefdesbrieven weliswaar heel veel moois kunnen bevatten, maar wat er ook in staat geschreven niet betekent dat de liefde niet even snel kan verdwijnen. Een variant hierop is het gezegde dat een eed met boter is verzegeld ofwel een belofte waar men zich niet aan houdt en die snel vergeten zal zijn. In De oorsprong en uitleging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal, deel I van Carolus Tuinman uit 1726 staan het al genoemd: Minnebrieven zyn met boter verzegelt. Ook andere gezegden met boter in dezelfde betekenis, zoals ‘als de Bruid is in de schuit, dan zyn de beloften uit’ en ‘die een hoofd van boter heeft, moet geen bakker willen zyn. De uitdrukking is dus al zeker driehonderd jaar bekend, maar aangezien het schrijven van minnebrieven al lang uit de mode is geraakt, is het gebruik van dit gezegde ook in de vergetelhoek terecht gekomen

Er is overigens een uitputtend lijst met spreekwoorden en gezegde met verwijzingen naar boter, het oer-Nederlandse product van de gekarnde room van melk. Overigens, de productnaam ‘boter’ is beschermd en mag alleen gebruikt worden als er ten minste 80% melkvet in het product zit. Margarine wordt dus ten onrechte in het dagelijks spraakgebruik boter genoemd. Vroeger werd het niet ten onrechte ‘kunstboter’ genoemd, maar ‘margarine’ lijkt wat productvriendelijker. Tot omstreeks 1870 was het vervaardigen van boter nog een geheel handmatig proces. Zuivel werd beschouwd als een bijproduct van de veeteelt en werd meestal alleen door het boerengezin gebruikt. Pas nadat de Zweedse ingenieur Gustaf de Laval een centrifugale roomseparator en melkmachines uitvond kon de industriële productie van boter op gang komen. Door de economische groei was in die tijd de vraag naar zuivelproducten toegenomen (De Laval begon niet zomaar met zijn experimenten) en nu konden boeren inspringen op die toenemende vraag. Of de koeien buiten of binnen werden gehouden, was uiteindelijk van invloed op de kleur van boter. Doordat de koeien ’s winters lang op stal stonden, zag de boter erg bleek. De consument hield echter van de geelachtige kleur van zomerboter, waardoor bij de boeren vraag ontstond naar een manier om boter te kleuren. De Venlose apotheker Lodewijk van der Grinten ontwikkelde in 1871 een stof (‘carotinekleursel’of ‘orleaanpasta’) om een mooie gele kleur te geven aan margarine, de kunstboter die in 1869 door de Franse scheikundige Hippolyte Mège-Mouriès was ontdekt. Hij had dat gedaan na een opdracht van de Franse keizer Napoleon III, die broodsmeersel wilde hebben dat zijn soldaten op een veldtocht in hun ransel konden meenemen zonder dat het snel bedierf, zoals boter. Mège-Mouriès verkocht zijn patent overigens in 1871 voor 60.000 Franse francs aan het Nederlandse bedrijf van Anton Jurgens, die dankzij dit patent het latere Unilever kon opbouwen. In 1877 kon Van der Grinten zijn kleurstof eindelijk op de markt brengen en dat product vond direct gretig aftrek. Zijn kleinzoon besloot het apothekersbedrijf om te zetten in een boterkleurselfabriek. Dat is al een opmerkelijke transitie, maar uiteindelijk ging het bedrijf zich richten op het bouwen van kopieerapparaten (Océ). Hoe zo’n koerswijziging tot stand komt is voor mij een compleet raadsel.

Gezien het feit dat tot omstreeks 1880 boter zo’n marginaal product op de markt was, is het verbazingwekkend hoeveel spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen het woord ‘boter’ hebben:
– Al boter tegen de galg gekletst.
– Al is hij oud, daar smelt nog boter in zijn’ mond.
– Als de boter duur wordt, leert men het broodje droog eten.
– Als de kat uit is, dan dansen de muizen rondom het boter- (of: meel-) vat.
– Als de kok met den bottelier kijft, dan hoort men, waar de boter blijft.
– Als een warm mes door de boter.
– Als een pan zonder boter.
– Als het niet boteren wil, helpt niets, al k… men ook in de karn.
– Als men de boter op het land vindt, is de karn betoverd.
Als men suiker in de karn doet, wil de melk niet boteren.
– Als men zijn brood heeft, moet men niet denken: de raven schijten mij de boter wel.
– Beetje bij beetje, zei de vrouw, dan komt de ton vol, en toen maakte zij boter.
Bij gebrek van boter kan men zich ook met visch behelpen.
– Boter aan de galg smeren
– Boter in de pap, spillen in den zak en hoeren in de kooi kijken gaarne uit.
Boter maakt zoete zin.
Boter bij de vis.
– Boter op je hoofd hebben.
– Boter op je hoofd smeren en droog brood eten.
– B
otert het, dan botert het.
– Botertje boven.
– Botertje tot de galg toe.

Botertje vóór, botertje na doet honderd jaar leven.
– Daar baat geen verstand, als de boter aan het brood niet kleven wil.
– Daar is een haartje in de boter.
– Dat is boter aan de galg gesmeerd.
– Dat is de boter, die alles goed maakt.
– Dat is de boter in de as.
Dat is een klontje boter minder in zijn pap.
– Dat is een stuk boter in de brij.
– Dat is te veel boter op den koek.
– Dat is vergeten, zei kapitein Schrijver, en hij voer zonder boter in zee.
– De boer moet weten wat de boter kost.
– De boter en de kaas te dik gesneden hebben.
– De boter slacht onze Lieve Vrouw: zij verbetert alles.
De boter zal geld kosten.
– Die eed is met boter bezegeld.
Die een hoofd van boter heeft, moet geen bakker worden.
Die er zijn kostje met spinnen wil winnen, moet maar wat zuinigjes teren: ’s Avonds een potje met melk bij het vuur en de boter wat dunnetjes smeren.
Die ligt op zijn uiterste, zei de meid, en zij zag een botertonnetje, dat bijna leeg was.
– Die met zijn lijf in een vat boter valt, schijnt een gelukkige vetzak te wezen.
– Een droge maart is goud waard; een natte mei geeft boter in de wei.
– Een koe is een wandelend botervat.
– Een eed met boter bezegeld.
– Een haar in de boter vinden
– Eet boter, dan kak je geen benen.
Elk speurt, aan welke zijde zijn brood best geboterd zal worden.
Elk wil de boter op zijnen koek hebben.
Gebruik rode wijn en boterbanket, dan behoeft gij geen borden te wassen.
– Geen wijf zo fel of zij heeft deernis met hare boter.
Gekt gij met de boter? een ander eet ze op het brood.
Gij zijt aan ’t boteren en moet nu zien, dat gij kaas krijgt.
Haar gezicht glimt of het met boter gesmeerd is.
Het glijdt als boter.
Het is al boter uit één karn.
Het is al zuivere boter voor de sponde.
Het is botertje tot de bodem toe.
– Het is botertje tot de boom
– Het is brij (of: stokvis) zonder boter.
Het is een mannetje van boter.
Het is niet al boter, wat de koe schijt
Het is stinkende boter en vuile vis.
Het is te laat gespaard, als de boter op den bodem is.
Het is vuil zout en vuile boter.
Het is zijne schuld niet, dat de boter zoo duur is.
– Het is zoo vet, of het met boter gesmeerd is.
Het overleggen is ’t al, zei de vrouw, en zij braadde het spek in de boter.
Het smelt als boter in de mond.
Hij vraagt er niet naar, wat de boter kost.
– Het zijn regte (echte) boterdieven.
Hij blijft bij zijn woord, als de zon bij de boter.
Hij braadt er de boter uit.
Hij heeft de boter en kaas te dik gesneden.
Hij is geen rentmeester van een stuk boter, en maakt er zich een boterham van.
Hij is met zijn’ aars in de boter gevallen.
– Hij is niet beter te maken, al braadt men hem ook in de boter.
Hij is te mager, om tot boter en brood te eten.
– Hij kan geen deuk in een pakje boter slaan.
– Hij scheidt eraf, als een oude boer van de jonge boter.
Hij smeert zijn achterste met boter, en eet zijn brood droog.
Hij spot met de boter, en zal zijn brood nog droog moeten eten.
– Hij staat zoo statig, en kijkt als een hen, die boter pikt.
– Hij valt met zijn neus in de boter.
– Hij weet wel, wat de boter geldt.
– Hij wil de boter alleen op zijn koek hebben.
– Hij wordt zoo driftig als boter in de pan, die op het vuur komt.
– Hij zoekt een haar in de boter.
– Hoe goed is het, te horen, dat de boter wel geldt.
– Iemand een papje boteren.
Ik wilde, dat een pond boter tien stuivers kostte, en dat het een jaar duurde.
– Ik zal u wat boter in de pap steken.
– Je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van.
– Kaalkop heeft de boter gestolen.
– Kaaloor heeft de boter gegeten.
– Knaap! eet kaas: de boter is duur.
– Koop de boter om geld.
– Mannetje! eet uw broodje droog: de boter geldt twee blanken.
Men boort de boter tot den grond, om te zien, of de bodem met de bovenkim gelijk is.
Men kan het niet al hebben: veel boter en een vette jonge vrouw.
– Men kan niet boteren, voor de melk geronnen is.
– Men kan niet boteren wanneer men wil.
– Men moet de boter eerst proeven, wil men weten, of ze sterk is.
– Men moet geen zeep voor boter, geen stijfsel voor rijst verkopen.
– Met de neus in de boter vallen
– Met zijn gat in de boter vallen.
– Minnebrieven zijn met boter verzegeld.
– Niet alle boter op één stuk.
– Nu gaat de boter geld kosten.
Och ja, zij doet een klontje boter in de pap, en gaat barrevoets naar bed.
– Om een haar versteekt men de boter niet.
– Op boterdag komen.
Rondom boter, zei de boer, en hij scheet in de melkmouw.
Rotte peren, stinkende eieren en sterke boter behoren tesamen, om er een vuile struif van te bakken.
– Snij brood en lees: terwijl de vis kookt, smelt de boter.
Veel vlaggen, luttel boters.
– Vuile boter, vuile vis.
– Welken koek heeft hij daar voor zich geboterd!
– Wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon lopen.
– Zij heeft de boter groot.
– Zijn achterste jeukt: dat geeft vast een goed boterjaar.
Zijn botertanden zijn uitgevallen.
– Zo als je wel zegt: eet je boter, je kakt geen molenstenen.
– Zo glad als boter.
– Ze geel als boter.
– Zo vast als boter in de zon.
– Zo week als boter.
– Zuinig, zuinig, besje! De boter is duur.
– Zulke poppetjes zijn gelijk aan boter in de zon.

 

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: