MAURICE PEETERS

Maurice Peeters (Antwerpen, 5 mei 1882 – Leidschendam, 6 december 1957) was een Nederlands wielrenner. Hij werd in Antwerpen geboren (wat de fraaie officiële doopnamen ‘Mauritius Prosper’ kan verklaren, maar groeide op in Den Haag. In 1908 verkreeg hij de Nederlandse nationaliteit. Hij was al dertig jaar toen hij in 1912 op advies van zijn visvriend en voormalig stayerkampioen Jan van der Tuyn met wielrennen begon. Meteen bleek dat Peeters aardig kon sprinten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog leerde hij veel op de wielerbanen van Bergen op Zoom, Helmond en Scheveningen, waar de pur sang amateur Bosch van Drakestein en de nog jonge Piet Moeskops zijn tegenstanders waren. Pas op 31-jarige leeftijd ging de abattoirmedewerker als sprinter meedoen aan competities en het was al snel duidelijk dat hij het niet van tactiek en souplesse moest hebben, maar van bravoure en oerkracht. Niks geen surplace of tactische hoogstandjes, maar rammen met die handel. Met zijn plat-Haagse dialect wist hij zich overal toch verstaanbaar te maken en als dat onverhoopt toch niet lukte liet hij in latere jaren zijn gouden plak zien, die hij trost aan zijn horlogeketting droeg. In 1918 werd op 36-jarige leeftijd nationaal kampioen sprint op de baan. In de twee daarop volgende jaren (1919 en 1920) prolongeerde hij deze titel. De inmiddels 38-jarige Peeters zou in 1920 ongekende successen behalen. Eerst won hij in Parijs het prestigieuze Grand Prix-sprinttournooi door de Fransman Henri Bellivier en de Brit Harry Edgar Ryan te verslaan. Hij werd in Antwerpen op de Karreveldbaan ook wereldkampioen sprint door de Brit Thomas Johnson en de Australiër Gerald Halpin te verslaan. Bij de Olympische Spelen, eveneens in Antwerpen en op dezelfde baan, leek het er aanvankelijk niet op dat hij veel kans op de titel maakte. In de eerste ronde werd hij ruimschoots geklopt door de Amerikaan Young en slechts een minimale voorsprong op de Italiaan Martinelli hield hem nog in de wedstrijd. Daarna liet hij echter zien een goed printer te zijn. In de races  reden steeds drie renners tegen elkaar. In de tweede ronde bleef hij de Belg John en de Canadees Bounsall voor; in de halve finale gaf hij de Zuid-Afrikaan Walker en de Fransman Lanussche het nakijken. De finale won hij de gouden medaille door Thomas Johnson en Harry Edgar Ryan opnieuw te verslaan. Dat zal beide Britten niet lekker hebben gezeten, want het was de tweede keer in korte tijd dat ze zich tegen hem gewonnen moesten geven. Ze waren dan ook op voorhand beducht voor de beresterke Hagenees en spanden samen tegen hem. Om beurten demarreerden ze om Peeters op de knieën te krijgen, maar steeds kon deze onverstoorbaar volgen. Peeters werd even ingesloten, maar na vierhonderd van de duizend meter nam hij al de koppositie, die hij niet meer afstond. Johnson werd met een kwartlengte geklopt, Ryan bleef vele meters achter.

Het was een prestatie waar Den Haag een dag later voor uitliep. De gespierde krachtpatser van het gemeentelijk abattoir kreeg een reuzenkrans en ging op de schouders. In de couranten werd er schande van gesproken dat namens de gemeente Den Haag niemand zich liet zien op het feest. ‘Het Haagsche gemeentebestuur wist toch van zijn komst?! Meenen de Heeren soms dat het een kleinigheid is? Dan vergissen zij zich. De prestatie van Peeters is niet alleen voor de sport, doch ook voor de beteekenis van den Nederlandschen naam in den vreemde van de allerhoogste beteekenis. Zij moeten eens naslaan wat in andere landen gedaan wordt door regeering van staat en stad om Olympische overwinnaars te huldigen.’

In 1924 haalde Maurice Peeters opnieuw de finale bij de Olympische Spelen in Parijs, ditmaal op het onderdeel Tandem met Gerard Bosch van Drakestein als compagnon, een ‘eeuwige amateur die meer dan tien titels op zijn naam zou schrijven. Ook in België geboren en woonachtig in Den Haag trouwens. De jonkheer reed in zijn jeugdjaren vaak onder de schuilnamen ‘Ulysses’ en ‘Bismarck’ om zijn adellijke familie niet in verlegenheid te brengen. Wedstrijdsport werd kennelijk niet als comme il faut beschouwd. Is ook een beetje lastig uit te leggen binnen die kringen om uit te leggen dat je samenwerkt met iemand die in het slachthuis werkt. Ditmaal zou de inmiddels 42-jarige Peeters de bronzen medaille behalen. Dat had meer kunnen zijn, misschien wel moeten zijn. In de finale met Frankrijk en Denemarken leek het Nederlandse tweetal op weg naar het goud toen zij bij het ingaan van de laatste bocht het leidende Franse duo passeerden. Die gaven op dat moment echter een harde schreeuw, waarvan Peeters die aan het stuur zat zo schrok dat hij begon te slingeren. Van links naar rechts zwalkend verdween de vaart uit de tandem, waardoor het Franse duo Lucien Choury/Jean Cugnot alsnog kon winnen en ook de Denen Willy Falck-Hansen en Edmund Hansen de Oranje-rijders nog voor bleven. Peeters grinnikte maar wat en liet de nederlaag schijnbaar laconiek over zich heen komen, tot ongenoegen van Bosch die weinig van zijn compaan begreep. Tot ze terugkwamen in het rennerskwartier. Peeters maakte er een gewoonte van om vlak voor de wedstrijd een glaasje cognac te drinken. Bijgeloof omdat de drank hem ooit eens geholpen had snel over een voedselvergiftiging heen te komen. Magische krachten in de sport, moet Peeters hebben gedacht. Dit keer had hij het echter niet bij één glaasje gelaten. Bosch van Drakestein zag dat de op tafel staande fles cognac geen druppel meer bevatte. Bij dezelfde Olympische Spelen werd Peeters ditmaal op ‘zijn’ onderdeel, de 1 kilometer sprint, al in de kwartfinale uitgeschakeld. Of daarbij ook cognac in het spel was, is onbekend.

Maurice Peeters bleef nog een paar jaar wedstrijden rijden, hij stopte pas toen hij ver in de veertig was. Hij overleed eind 1957, 75 jaar oud.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: