MARIA DERMOUT
Maria Dermoût (Pekalongan, Java, 15 juni 1888 – ‘s-Gravenhage, 27 juni 1962) was een Nederlands-Indische schrijfster. Ze was de dochter van Frederik Ingerman, werkzaam in de suikerfabricage op Java, en Anna Sophia Halverhout, in een familie die al vier generaties lang op Java gevestigd was. Enig Indisch bloed is in de familie onmiskenbaar en tijdens haar leven werd daarover ook veelvuldig gespeculeerd, waarover ze in een brief eens tijd laconiek zei: ‘Maar wat doet dat ertoe’, maar het was algemeen bekend dat in haar tijd werd ‘van gemengd bloedig zijn’ bepaald niet positief werd opgevat. Lees het blog over ‘de blauwe hap’ er nog maar eens op na. Enkele maanden nadat Maria Ingerman was geboren op de suikerfabriek Tirto bij de Midden-Javaanse kustplaats Pekalongan overleed haar moeder, die zij dus nooit heeft gekend. Vóór haar zesde jaar werd zij al twee keer in Nederland ondergebracht, maar toen haar vader in 1894 hertrouwde, vestigde het gezin zich op een suikerplantage Redjosari in Ngandjoek op Java. Maria’s stiefmoeder, de onderwijzeres Auguste Helena Lohman trad op als haar gouvernante, totdat Maria in 1900 eerst korte tijd op kostschool in Soerabaja werd geplaatst en later dat jaar voor haar opleiding naar Nederland verhuisde. In Haarlem bezocht ze één jaar de Meisjes-Burgerschool voor Middelbaar Onderwijs en daarna de tweede klas van het Stedelijk Gymnasium. Daar werd zij getypeerd als een ‘haastige en slordige leerling, die ‘het best kan als ze maar wil’. Op school leerde ze de latere geoloog Aldert Brouwer kennen, met wie zij haar hele leven bijzonder bevriend gebleven is. Haar dochter zei over deze relatie dat een levensbeschrijving van haar moeder zonder vermelding van de onvervulde, maar nooit aflatende gevoelens voor Brouwer ‘een verdraaide’ zou zijn. In 1906, toen Maria in de vierde klas zat, vertrok zij met haar vader, die enige tijd met ziekteverlof in Nederland geweest was, weer naar Indië.
Nog datzelfde jaar verloofde ze zich in Indië met de gepromoveerd jurist Isaac Johannes Dermoût, met wie zij in 1907 in het huwelijk trad. Beide echtelieden hadden een zwakke gezondheid. In 1906, toen Maria dus als achttien jaar oud was, had ze de mazelen gehad en later leed zij onder meer aan Indische spruw, een darmaandoening. Daardoor voelden beiden zich plezieriger in een vrij koel klimaat, maar Dermoût was landraad (rechter), wat veel overplaatsingen met zich meebracht, vaak naar onplezieriger streken. Vanaf 1907 tot in 1933 woonde het echtpaar in veel verschillende plaatsen in het oude Nederlands-Indië, voornamelijk op Java en de Molukken. Van 1910 tot 1914 was Isaac Dermoût op de Molukken geplaatst en hoewel ook hier de omstandigheden Maria maar matig bevielen, heeft het verblijf er een onuitwisbare invloed gehad op haar en op haar schrijverschap. Vanaf 1908 had zij incidenteel enkele korte stukjes gepubliceerd, eerst in een Indisch en daarna in een Nederlands blad, maar later gepubliceerd werk van haar hand dateert ook van die tijd. Haar mans gestage carrière bij de rechterlijke macht mondde in 1930 uit in het presidentschap van het Hooggerechtshof in Batavia, maar slechts drie jaar later liet zijn gezondheidstoestand verblijf in de tropen niet langer toe. Bij zijn pensionering in 1933 keerden ze voorgoed naar Nederland terug, vestigden zich in Den Haag, daarna in Noordwijk aan Zee. Maria was toen 45 jaar en op een paar onderbrekingen na (1900-1906, 1914-1915, 1926) bijna constant in Indië geweest. Van 1940 tot in 1956 woonde Maria in Arnhem, soms bij het gezin van haar dochter. In april 1945 overleed haar zoon Hans in een Japans concentratiekamp. In 1952 stierf haar man. Vanaf 1957 verhuisde ze weer naar Noordwijk, maar ze verbleef vanwege haar zwakke gezondheid ook geregeld maanden in Zwitserland of Italië. In 1962 overleed ze, 74 jaar oud. Ze werd begraven in Noordwijk op de Algemene Begraafplaats.
Maria Dermoût is gekenschetst als een rijzige, innemende vrouw met donkere ogen en prachtige, slanke handen. Wanneer ze in de zeventig is, beoefent zij nog yoga om haar geheugen te trainen. Haar toegewijde biograaf Johan van der Woude noemde het echtpaar Dermoût ‘stroef in de omgang’, Maria ‘enigszins hautain’, maar ‘ongelooflijk charmant’. Opmerkelijk is dat zij meende dat het Ambonese volk haar vijandig gezind was. Politiek was ze, volgens eigen zeggen, slecht geschoold. Ze begreep wel dat de oude koloniale verhoudingen aan het veranderen waren, maar belangstelling kon ze daar niet voor opbrengen, wel voor de verhalen die ze hoort. ‘… ik heb het grote voorrecht gehad, dat er altijd levende vertellers, vertelsters in mijn leven waren.’ Typerend is ook de uitspraak: ‘of er veel geschreven is over het verschil tussen oosterlingen en westerlingen weet ik niet. Maar er is ongetwijfeld een groot, diepgaand verschil, tussen de mens levende in het Westen en diezelfde mens levende in het Oosten’.
Dermoûts leven is niet spectaculair geweest. Zowel in Indië als in Nederland heeft het gestaan in het teken van haar gezin. Buiten haar huishouden heeft ze nooit een baan vervuld. Nadat zij in 1908 in het Weekblad voor Indië twee heel korte stukjes had geschreven en in 1915 tijdens een verlof in Nederland vier Molukse impressies in Het Vaderland publiceerde, debuteerde pas als 63-jarige met de korte roman Nog pas gisteren (1951). In het kleine meisje Riek, de hoofdpersoon, is de schrijfster zelf te herkennen. In de tien levensjaren die haar na haar romandebuut nog resten, blijft ze consciëntieus bezig haar aantekeningen en herinneringen, stammend uit haar Indische, vooral Molukse tijd, tot verhalen te ciseleren. Dus twintig tot dertig jaar na haar verblijf aldaar. In 1955 verschijnt De tienduizend dingen, die als roman werd gepresenteerd maar dat eigenlijk helemaal niet is. Eigenlijk zijn de verbindingsdraden tussen de verhalen te los om van een roman te spreken. Dermoût is dan ook geen romancière; zij is een vertelster van futiele gebeurtenissen, maar de sfeer die ze oproept, heeft iets etherisch. Er heerst verstild, versteend leven: ze schildert minutieus tableaux vivants. De verhalen van Dermoût zijn soms ook luguber, soms sterk symbolisch, zelden vrolijk, altijd geladen met geheimzinnigheid. Er wordt geen boodschap uitgedragen. De mensen in haar vertellingen zijn ‘geen probleemfiguren’ en ook geen mensen van ‘vlees en bloed’, maar gestalten die zich in een decor bewegen. Een enkele figuur is wel naar het leven getekend, wat met name geldt voor haar huisnaaister Louisa op Ambon, en Johanna Louisa van Aart, die als Mevrouw van Kleyntjes optreedt in De tienduizend dingen. En steeds duikt in haar boeken G.E. Rumphius op, een Duitse geleerde uit de zeventiende eeuw, een ‘Indische Plinius’ (‘de blinde ziener’) die de natuurlijke historie van Ambon vrijwel volledig had beschreven. Er is op gewezen dat haar schrijfstijl behoorlijk stuntelig was, met wel een uitstekende compositie. De Indonesië-kenner Rob Nieuwenhuis schreef: ‘Het veelvuldige gebruik van verkleinwoordjes, van herhalinkjes, van weglatingen en inversies, van gedachtestreepjes en puntjes, puntjes, puntjes wijzen op een te grote esthetische bekommernis, die haar toch al wat ijle talent schaadt en die een enkele keer zelfs de indruk van steriliteit wekt, ten onrechte wellicht.’ Dat alles neemt niet weg dat de schrijfster een jaar na het verschijnen van Nog pas gisteren een ‘extra prijs’ van de Jan Campertstichting krijgt, in 1956 de Culturele Prijs van Arnhem mocht ontvangen en in 1958 de Tollensprijs. Haar boeken worden in vele talen vertaald; het Amerikaanse blad Time bestempelt De tienduizend dingen tot een van de tien beste boeken van 1958. Dat zal niet veel Nederlandse schrijvers overkomen. Dermoût kon slecht tegen kritiek, maar erkende volmondig de beperktheid van haar talent: ‘Sommige mensen verwijten me, wat misschien ook wel waar is, dat ik gekunsteld schrijf. Dat komt natuurlijk omdat ik het schrijven niet werkelijk beheers.’ Dat zullen niet veel Nederlandse schrijvers over zichzelf zeggen. Ze wist velen te boeien met haar vertellingen in het trage, sfeervolle decor van de tropen, maar wordt helaas niet veel meer gelezen. Ik ben er eergisteren maar eens aan begonnen.