ODIEL DEFRAEYE

Odiel Defraeye (Rumbeke, 14 juli 1888 – Bierges, 20 augustus 1965) was een Belgisch wielrenner. Hij was de oudste in een arm arbeidersgezin van twaalf kinderen, de zoon van een arbeider in de steenovens. Het gezin had het financieel niet breed. Zijn vader leed aan reuma en de jonge Odiel was ‘de enige man’ die geld in het laatje kon brengen. Na een dag in de klas begon voor Odiel vaak een tweede dagtaak. Al op jonge leeftijd nam Odile deel aan wielerwedstrijden in de streek . Toen hij veertien jaar was won hij zijn eerste stratenkoers en de bijhorende prijs; een hesp. Hij kon hiermee zijn ouders overtuigen om zich voluit op het wielrennen te storten. Hij kreeg een tweedehandsfiets cadeau, die voor het gezin het niet onaanzienlijke bedrag van 75 Belgische frank had gekost. De investering rendeerde, want hij zou nog vaak koersen winnen en met smakelijke prijzen thuiskomen. Als jeugdrenner was hij superieur, hij won alle grote Vlaamse koersen. Zijn eerste aansprekende succes boekte hij in 1908 met zijn overwinning in Ronde van Vlaanderen voor amateurs. Even dreigde het feest verstoord te worden doordat hij in november 1908 voor zijn dienstplicht werd opgeroepen, maar gelukkig waren ook zijn oversten wielerliefhebbers. In 1909 stapte hij over naar de beroepsrenners. Begin 1909 eindigde hij als tweede in het Kampioenschap van Vlaanderen en op 5 juli 1909 maakte hij zijn debuut in de Tour de France, waar hij in de eerste etappe (Parijs-Roubaix, over 272 km.) tiende werd als laatste van een tweede groepje renners, dat met een achterstand van ruim tien minuten over de finish kwam. Defraeye is één van de vier Belgen die in deze Tour van start zal gaan. De helft daarvan zal bij de tweede etappe (Roubaix-Metz, 398 km.) niet over de finish komen en Odile is één van die twee. Blijkbaar was zijn ploeg (La Française) niet erg tevreden over zijn resultaten, want het contract werd niet verlengd en de twee daarop volgende jaren reed hij als onafhankelijk renner, wat hem echter niet belette in 1910 het Kampioenschap van Vlaanderen te winnen en in 1911 Belgisch Kampioen op de weg te worden. Aan de start van de Tour zou hij echter niet staan. De aansprekende resultaten in 1910 en 1911 zouden voor de machtige Franse ploeg Alcyon voldoende redenen zijn hem in de gelederen op te nemen. In het voorjaar van 1912 won hij de Ronde van België, op 7 april 1912 was hij een van het groepje van zeven renners dat streed voor de eindzege in Parijs-Roubaix op de legendarische wielerbaan, maar in de sprint het onderspit moest delven; hij werd vijfde. Op 30 juni 1912 stond hij aan de start van de Tour de France. De Franse ploeg zou er geen spijt van krijgen, want Odile Defraeye zou als een eerste Belg en tweede niet-Fransman (de Luxemburger François Faber was hem in 1909 voorafgegaan) de Ronde van Frankrijk winnen.

De tiende editie van de Ronde van Frankrijk werd gehouden van 30 juni tot 28 juli 1912; er werden 15 etappes gereden (met na elke etappe een rustdag) over een totale afstand van 5.310 km. De gemiddelde snelheid bedroeg 27.920 km/uur.De etappeplaatsen waren identiek aan de Toureditie van 1911, maar het totale parcours was een paar kilometers korter (5.334 km.). In deze ronde zou voor de laatste keer gewerkt worden met een puntensysteem. Van de 131 gestarte renners zouden er slechts 41 de finish in Parijs halen, waaronder 15 van de 28 gestarte Belgen. Van de twaalf eersten in de eindklassement waren er negen Belgen: naast eindwinnaar Odiel Defraye waren dat Marcel Buysse (4de), Philippe Thys (6de), Hector Tiberghien (7de), Henri Devroye (8ste), Félicien Salmon (9de), Alfons Spiessens (10de) Louis Heusghem (11e) en René Vandenberghe (12e). Ze wonnen ook vijf etappes, want naast de drie overwinningen waren er zeges van Louis Mottiat (10e etappe) en Louis Heusghem (12e etappe). Het was de start van de mythe van het ras van de ‘Flandriens’, waarover een mooi citaat werd aangetroffen: ‘Onze bevolking was door het labeur in asten, de steenovens, de fabriek of op het veld gehard. Daardoor was ze wellicht voorbestemd om uit te blinken in de meest proletarische van alle sporten: het wielrennen. Koersen was in die tijd meer dan hard labeur. De zware fietsen, de hobbelige kasseien en de zuigende modderwegen zorgden ervoor dat alleen oersterke mensen in deze sportdiscipline konden slagen. Koersen was afzien bij de beesten maar ook een kans om te ontsnappen aan de grauwheid en de sleur van het werk waar uitbuiting schering en inslag was. Het betekende voor de renner erkenning en voor sommige onder hen (veel) geld’. 

Een belangrijke technische innovatie in deze Tour was de toepassing van de vrijloop of vrijloopkoppeling, een mechanisme dat de aandrijfas van het wiel van het vervoermiddel loskoppelt van de aandrijving, wanneer de aandrijfas sneller dan de aandrijving draait. Het mechanisme stelt een fietser in staat om de pedalen stil te houden of achteruit te trappen. Dit in tegenstelling tot een zogeheten ‘doortrapper’, waarbij de pedalen via de fietsketting direct met de aandrijfas in verbinding staan. In een paar etappes zou Tourdirecteur Henri Desgrange het gebruik van de vrijloop echter verbieden, omdat naar zijn mening hiermee de renners niet meer de effectieve afstand aflegden omdat ze niet meer gedwongen waren om blijvend te pedaleren. Bij aanvang van de Tour was Lucien Petit-Breton, die in 1907 en 1908 al de eindwinnaar was geweest, bestempeld als de grootste favoriet voor de eindoverwinning. In de tweede etappe kreeg hij echter in de buurt van Armentières een aanrijding met een koe en moest hij de strijd staken. De Belgische kampioen Odiel Defraeye nam in de derde etappe de leiding in het klassement en gaf deze niet meer af tot de finish in Parijs. De Franse favoriet Eugène Christophe kon aanvankelijk zijn achterstand nog gedeeltelijk goedmaken door drie etappeoverwinningen op rij, maar in de eerste etappen in de Pyreneeën kon Defraeye een beslissende voorsprong nemen. Op dezelfde dag staakte een andere Franse topfavoriet Octave Lapize, de winnaar van de Tour de France 1910, de strijd. De eerste eindoverwinning van een Belgisch wielrenner niet meer in gevaar. De prestatie van “Frayke” zette België in rep een roer, voor een nooit geziene volkseuforie. 

Odiel zou dat resultaat niet meer kunnen herhalen. In de verste verte niet. In 1913 en 1914 stond hij opnieuw aan de start, maar in beide edities zou jij de eindfinish niet halen. Verder dan een paar ereplaatsen in etappes kwam hij niet. In 1913 stond daar wel de zege in Milaan-San Remo tegenover, wat ook niet bepaald slecht is op je palmares, en en als hij niet door een hond was gevallen in Parijs-Roubaix, had hij ook die klassieker op zak gestoken. In volle voorbereiding op de Tour deed hij in De Panne een ongelukkige val, waardoor hij de verdediging van zijn titel eigenlijk wel kon vergeten. Hij startte nog maar moest halverwege opgeven. In 1914 reed hij de Tour met een zweer en hij haalde slechts een zesde plaats in de eindklassering. De Eerste Wereldoorlog ontbrak de carrières van een hele generatie wielrenners. ER wordt wel beweerd dat indien Odiel Defraye in 1913 en 1914 niet had moeten afrekenen met valpartijen, beenkwetsuren of kwalijke zweren en daarna met de oorlog, hij nu misschien wel in de galerij van de grote Tour de France-kampioenen had gestaan, naast Thijs, Bobet, Anquetil, Merckx, Hinault, Le Mond, Indurain en Armstrong. Ja, dat had gekund, maar feit is dat hij na de Eerste Wereldoorlog nog maar één etappe in de Ronde van België en in 1924 stopte met wielrennen.

Vanaf de herfst van 1911 had Odiel Defraeye kennis met Magdalena (“Madi”) Stamper, de pronte dochter van Aimé Stamper, die een slagerij annex herberg (“In den Slachter”) uitbaatten. Deze herberg was de regelmatige halteplaats van ‘Frayke’ en niet alleen van hem, maar ook van renners van de Franse fietsenfabrikant Alcyon. Het is niet zo verwonderlijk dat Defraeye iets lkater bij die ploeg terecht kam. Op 15 oktober 1915, op de vlucht voor het oorlogsgeweld trouwde Odiel en Madi. Eind 1916 zag hun eerste zoon Jozef het levenslicht en in 1919 werd zoon Daniël geboren. Na de oorlog vestigde het jonge koppel zich te Rumbeke. Met het geld van zijn Touroverwinning had hij er brasserie ‘Hôtel des Sports’ met een velodroom er naast laten bouwen. De velodroom die achter zijn vroegere herberg stond werd in latere jaren ‘Wielerpiste Defraeye-Sercu’ genoemd, naar hem en de wielrenners Albert Sercu en Patrick Sercu. Hij klom opnieuw in het zadel doch hij was slechts een schim van wat hij geweest was in de vooroorlogse periode. De oorlog had koersen onmogelijk gemaakt en in 1919, op 31-jarige leeftijd, was hij over zijn hoogtepunt heen. Hij stopte het wielrennen in 1924. In 1926 trok het echtpaar naar Frankrijk om er te boeren, maar ook dat werd geen succes. Drie jaar later keerden ze terug om aan de westkust (Lombardsijde en De Panne) enkele horecazaken uit te baten. Madeleine stierf in 1954 in De Panne. Odiel ging op het einde van de jaren vijftig inwonen bij zijn zoon Daniël in Brussel. Op 20 augustus 1965 stierf hij te Bièrges (Waals-Brabant), bijna vergeten.  Op het kerkplein van zijn geboortedorp Rumbeke werd in 2012 een gedenkplaat voor hem opgericht en kreeg hij een eigen straatnaam in de plaats inde wijk die naar lokale wielrenners werd genoemd. Dat jaar, een eeuw na zijn overwinning in de Tour, stond hij centraal in de uitzending van het Belgische Tour-programma Vive le vélo (geweldig programma trouwens, een aanrader voor degenen die het gewauwel op de Nederlandse variant beu zijn).

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: