ALBERT GREINER
Albert Greiner (Titisee-Neustadt, 6 augustus 1833 – Amsterdam, 28 maart 1890) was een gerenommeerd Amsterdams portretfotograaf. Greiner arriveerde in november 1861 in Amsterdam. Een aantal familieleden waren hem in de voorgaande jaren al vooruit gereisd. Hij was in het gezelschap van zijn verloofde Antonetta Storm en hun tweejarige dochtertje Mary Therese. Ze trokken meteen in bij het familielid Ferdinand Greiner, die zich aan de Nieuwendijk als fotograaf had gevestigd. In 1862 nam Albert de zaak over, toen Ferdinand besloot terug te keren naar Titisee-Neustadt. Onder Alberts leiding floreerde de portretstudio vaktechnisch en zakelijk. Zijn grote faam dankte hij dus aan zijn portretfoto’s in de vorm van visitekaarten, de zgn. cartes de visite. Dat was een fototechniek die door de Fransman André Disdéri was ontwikkeld en waarop hij in 1854 het patent kreeg. Cartes de visite waren een soort kartonnen visitekaartjes van zo’n 6 bij 9 centimeter waarop een albuminen foto werd afgedrukt, meestal een portret. Albumine is een heldere substantie van eiwit, die om conserveringstechnische, optische en esthetische redenen goed werd ontvangen. De tinten werden helderder en de foto werd ook beter houdbaar omdat de albumine als een soort afdeklaag of vernis functioneert. De cartes de visite waren vooral bestemd voor privégebruik, al werden er ook cartes de visite verkocht van het koninklijk huis en van de Amerikaanse Sojourner Truth (een voormalig slavin en activiste voor de rechten van de vrouw en de afschaffing van slavernij) is bekend dat zij de kaartjes verkocht om geld in te zamelen. Een bekend Nederlands carte de visite-fotograaf was Israël Kiek, aan wie het begrip Kiekje te danken is.
Populair vanwege de cartes de visite, maar Greiner was op de eerste plaats gespecialiseerd in toneelfotografie en foto’s gemaakt met het ‘onveranderlijke’ kooldrukprocedé. Bij de kooldruk wordt een dikke laag gepigmenteerde gelatine op een vel papier of kunststof aangebracht die door een dichromaatoplossing lichtgevoelig werd gemaakt. Na een tweede droging wordt belicht in contact met een negatief. Daarna brengt men het pigmentpapier onder water in contact met een nieuw vel papier: de uiteindelijke beelddrager. Deze sandwich wordt enige tijd onder lichte druk samengehouden en daarna voorzichtig in warm water gespoeld. De drager van het pigmentpapier komt daarbij los van het op het andere vel overgedragen beeld en wordt weggenomen. Na verdere spoeling in warm water wordt het beeld in koud water gehard. De naam kooldruk (carbon print) komt van het gebruikte pigment kool- of lampenzwart, in het Engels carbon black. Deze techniek was in 1855 ontwikkeld door Alphonse Poitevin, in 1868 werd de techniek door Louis Ducos du Hauron verfijnd door pigmenten toe te voegen zodat ook in kleur kon worden afgedrukt. Het is inderdaad een ‘onveranderlijke’druktechniek. In fotoarchieven met negentiende-eeuws materiaal springen de kooldrukken er nog uit alsof ze gisteren zijn gemaakt.
Onder zijn cliëntèle bevonden zich veel kunstenaars en acteurs. Albert ging zich daardoor ook steeds meer specialiseren in de toneelfoto’s, die in die tijd nog niet tijdens de voorstelling gemaakt konden worden. Hij maakte ook Amsterdamse stadsgezichten, hoewel die binnen het grote oeuvre een bescheiden plaats innemen. Opvallend zijn wel de grote foto’s van versieringen gemaakt tijdens koninklijke hoogtijdagen, zoals bij het 25-jarig regeringsjubileum van koning Willem III in 1874. Op 2 augustus 1879 ontving Albert het predicaat van hoffotograaf, waarna hij veelvuldig het koninklijk wapen op de achterzijde van zijn cartes de visite en in advertenties gebruikte. Na zijn overlijden in 1890 name zijn zoon Fidel Carl Albert Greiner (1865-1938) het bloeiende bedrijf over en zette het onder de oude naam voort tot 1928.