JULIEN DELBECQUE
Julien Delbecque (Harelbeke, 1 september 1903 – Kortrijk, 22 oktober 1977) was een Belgisch wielrenner, die de bijnaam ‘Potter’ had. De betekenis en/of oorsprong daarvan is voor mij in nevelen gehuld. Ook verder is deze Delbecque geheel in de vergetelheid geraakt, wat wellicht te wijten is aan de korte carrière van de man. Sommige overzichten lopen van 1923 tot 1932, maar in werkelijkheid was het in 1928 al wel gedaan met zijn wielerloopbaan. Toch heeft Julien een aantal aansprekende resultaten. In 1925 won hij Ronde van Vlaanderen, in 1926 was hij de winnaar van Parijs-Roubaix en zowel in 1926 en 1927 werd hij tweede op het Belgisch kampioenschap wielrennen. Dat zijn toch wel resultaten die iemand in het collectieve Belgische wielergeheugen zouden moeten plaatsen, maar dat is blijkbaar niet het geval. Behalve een paar fraaie foto’s van hem, trof ik slechts één citaat van Karel van Wijnendaele, die in 1943 in Het Rijke Vlaamsche Wielerleven hem memoreerde in het artikel ‘Een jaar met storende gebeurtenissen’:
Het is in de Ronde van Vlaanderen van 1925, dat we weer eens kwamen te staan, voor dat wonderbaar verschijnsel in de sport, van athleten die, van buiten uit bekeken, zoo breekbaar zijn, maar van binnen een wereld van weerstandsvermogen dragen. Een huis dat gemaakt is met muren van één steentje, en dat blijkt zoo sterk te zijn als deze van twee. Ik spreek van Julien Delbecque. Als onafhankelijke was hij den weerdigen tegenhanger van Gerard De Baets en Jules Verschelden. Van eerstgenoemde weten we al, dat hij een groot, zeer groot kampioen geworden is. Later heeft Jules Verschelden, die lijk op ’t eigenste model gegoten was – zeer licht van bouwtrant – het hoogste bereikt, in de pistekoersen wel te verstaan. Want als de ploeg Persijn-Verschelden in 1925 de Zes Dagen van Berlijn won, dan is ’t voornamelijk omdat Verschelden den besten renner was uit het heele veld.
Julien Delbecque was een tenger manneke. Maar Cesar De Baets hield altijd staande dat er een groot renner in stak. Heeft hij ten andere enkele jaren later ook gepredikt van Gust Danneels, die op dezelfde leest geschoeid was als Delbecque. En in beide gevallen was ’t gelijk langs den kant van De Baets, want zoowel Delbecque als Danneels gerochten bij middel hunner uitslagen, tot op den hoogsten trap in de galerij der groote kampioenen.
Verschelden en Delbecque hebben niet een lange loopbaan gehad. Voor Verschelden is er een uitleg: een zware schedelbreuk opgeloopen tijdens een Zes Dagen koers te Brussel, en langen tijd tusschen leven en dood gehangen. Heeft zeker wel een breuk gemaakt in den draad van zijn rennersleven?
Delbecque lei er op zekeren dag den riem af, zonder dat we zoo heel juist kunnen zeggen waarom, al meenen we te weten dat de raad van een geneesheer, er niet heelemaal vreemd aan was. Maar toch?… Tijdens zijn korte loopbaan heeft Julien Delbecque wonderen verricht, en heb ik moeten toegeven aan zijn sportbestuurder Ludovic: Dat ik me aan hem bedrogen had, en dat er meer lichamelijke eigenschappen in staken dan ik eerst wilde aannemen.
Zat dien rijkdom van kunde hem in ’t bloed?… In het staal van zijn karakter? Of was het hart hier de grootste faktor, en den aanvoerder van zooveel lichamelijke energieën?… ‘k Heb het nooit kunnen achterhalen, omdat het antwoord te diep lag, in de plooien van een organisme dat er, van buitenuit bekeken, ‘breekbaar’ uitzag, maar van binnen goed vergaard en ineengestoken moet geweest zijn, want die Ronde van Vlaanderen van 1925?… Daar heeft hij ’t werk verricht van een groot athletiek kunstenaar!