GABRIËLE MÜNTER

Gabriele Münter (Berlijn, 19 februari 1877 – Murnau am Staffelsee, 19 mei 1962) was een Duitse expressionistische schilder en grafisch kunstenaar. Ze was de jongste van de vier kinderen van tandarts Carl Münter en zijn vrouw. Het echtpaar verhuisde een jaar na haar geboorte naar Herford in Westfalen en later naar Koblenz. In 1886, toen Gabriële nog maar negen jaar oud was, overleed haar vader. Haar moeder leidde een teruggetrokken leven en liet haar kinderen zonder erg veel opvoeding opgroeien. De kunstenares zou later over zichzelf verklaren dat de gebrekkige opvoeding waarschijnlijk de verklaring was voor haar onbeholpen manier van omgaan met anderen. In haar schooltijd werd haar kunstzinnige aanleg opgemerkt en in 1897 volgde zij korte tijd een kunstopleiding voor vrouwen in Düsseldorf. De kunstacademie was destijds voor vrouwen nog niet toegankelijk. In hetzelfde jaar overleed haar moeder en gaf ze haar opleiding op. Door de erfenis was ze nu financieel onafhankelijk geworden en konden Gabriele en haar zusters het zich veroorloven op familiebezoek gaan in de Verenigde Staten. Zij bleven er twee jaar en maakten een reis door Missouri, Arkansas en Texas, een reis die door meer dan vierhonderd foto’s werd gedocumenteerd.

In 1901 vestigde Münter zich in München, waar ze zich aanmeldde bij de Münchner Kunstlerinnenverein, een nieuwe zijtak van de officiële (mannen)kunstacademie waar vrouwen leerden portrettekenen en landschapsschilderen. Daarnaast ging ze naar de opera, volgde discussieavonden over de nieuwe vrijheden van vrouwen, over ‘liefde, huwelijk, sport, en een natuurlijke, niet bewegingsbeperkende mode’. Denigrerend werd gesproken over ‘Malweiber’, over ‘schilderwijven’ die zo nodig ook iets artistieks moesten doen. Ze vond de klassieke opleiding al snel vervelend en stapte over naar de progressieve kunstopleiding Phalanx, waaraan Kandinsky als leraar was verbonden. Gedurende een schildersessie in Kallmünz in de zomer van 1903 verloofde zij zich met Kandinsky, wat aan de andere cursisten wijselijk niet werd meegedeeld. Kandinsky was namelijk al getrouwd en bleef dat ook tot 1911. Het paar leefde jarenlang openlijk samen, wat in die tijd bepaald niet gebruikelijk was en vooral voor de vrouw altijd een hachelijke situatie kon zijn. Zij ondernamen reizen naar onder meer Tunesië, Nederland, Italië en Frankrijk. Kandinsky bleef maar één jaar haar leraar, maar daarna sloot de school de deuren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog moest Kandinsky Duitsland als ‘feindlicher Ausländer’ verlaten en keerde terug naar Rusland. Münter woonde van 1915 tot 1920 in Scandinavië en trof Kandinsky voor het laatst in 1916 in Stockholm. Vanaf 1917 vermeed Kandinsky ieder contact met haar. Pas jaren later vernam ze dat hij in 1917 in Rusland met een 21-jarige vrouw opnieuw getrouwd was.

Tijdens hun eerste gemeenschappelijke verblijf in Parijs (1906-1907) maakte Münter kennis met het werk van Henri Matisse en de andere Fauves, wat van blijvende invloed was op haar schilderstijl. Zij maakte hier vele hout- en linosnedes. Een kwart van haar grafische werk ontstond in deze korte tijd. Na hun terugkeer in München schilderde zij in 1908 laat-impressionistische, kleine werken en plein air.Bij een een eerste gezamenlijk verblijf in 1908 in Murnau am Staffelsee, zo’n zeventig kilometer buiten München, zou Münter naar eigen zeggen een grote sprong vooruit hebben gemaakt. Kandinsky, Münster, Jawlensky waren er aan het werk en ook Werefkin pakte de penselen weer op. Kandinsky noemde haar werken ‘heroïsch’ en was onder de indruk van Werefkin, die met hem theosofische interesses deelde. Münter vond de opmerkingen van Jawlensky over haar werk motiverend en noemde hem een ‘aardige collega’. In 1909 kocht zij een huis in het Murnau am Staffelsee, waar Münter en Kandinsky de zomers doorbrachten met kunstenaars die behoorden tot de Münchener avant-garde: Marianne von Werefkin, Alexej von Jawlensky en Adolf Erbslöh, later ook Franz Marc, August Macke en de componist Arnold Schönberg. Haar schilderstijl werd onafhankelijker, abstracter, opgezet in sterke, onvermengd naast elkaar geschilderde kleuren en vormen met donkere contouren. Zij behoorde samen met onder andere Werefkin, Jawlensky en Alfred Kubin tot de eerste leden van de Neue Künstlervereinigung München, waar zij echter al in 1911, met Kandinsky, Marc en Kubin weer uitstapte, om vervolgens de kern te vormen van de nieuwe groepering Der Blaue Reiter. Bij de eerste gemeenschappelijke tentoonstelling van de Blaue Reiter beleefde Münter haar eerste grote succes.

Vanaf 1920 leefde Münter afwisselend in Keulen, München en Murnau. Depressies hielden haar steeds voor enige tijd van het schilderen af. Na haar verhuizing naar Berlijn in 1925 maakte ze tot contouren teruggebrachte vrouwenportretten in potlood. Een tweede verblijf in Parijs in de periode 1929-1930 gaf haar scheppingskracht nieuwe impulsen. Zij verhuisde in 1931 definitief met haar nieuwe levensgezel, de kunsthistoricus Johannes Eichner, naar Murnau. Ze schilderde voornamelijk bloemstillevens en abstracte studies. In 1937 kreeg ze een expositieverbod van de nationaalsocialisten en trok ze zich geheel in haar privéleven terug. Vanaf dat moment tot na de oorlog  hield ze al haar werk voor de buitenwacht verborgen. Na 1945 was Münter met negen werken vertegenwoordigd op een retrospectieve tentoonstelling van Der Blaue Reiter in München. Vanaf 1950 werd haar werk in Duitsland weer in veel musea en op tentoonstellingen te zien.In 1957 schonk de tachtigjarige Münster aan de stad haar schilderijenverzameling, die in de Städtische Galerie im Lenbachhaus werden ondergebracht. Dat werd daardoor in één klap wereldberoemd want de collectie bevatte behalve van haarzelf meer dan tachtig werken van Kandinsky en talrijk werk van andere leden van Der Blaue Reiter. Ook de villa in Murnau is nu een museum dat aan Münter en Kadinsky is gewijd. De belangrijkste Duitse prijs voor vrouwelijke kunstenaars is naar Gabriële Münter genoemd en wordt uitgereikt aan vrouwelijke kunstenaars boven de veertig jaar.

Lang bleef Münster een onbekende schilderes, wat bij enkele kenners de vraag opriep hoe het toch mogelijk was dat een kunstenares die meer dan tweeduizend schilderijen maakte, die behoorde tot de Blaue Reiter-kunstenaars en waarvan Kandinsky in 1916 had opgemerkt dat ze een van de zeldzame scheppende kunstenaars van haar tijd was, dat die naam zo weinigen iets zei. Als de naam al een belletje deed rinkelen was het omdat de geliefde van Wassily Kandinsky was geweest. Het duurde voordat werd ingezien dat ze niet een na-apende minnares was, maar een zelfstandig kunstenaar met een indrukwekkende oeuvre.



Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: