APIE PRINS
Apie Prins (Heemstede, 3 november 1884 – Amsterdam, 1 juli 1958) was een Nederlands journalist, vertaler en schrijver, maar hij was ook enfant terrible, rebel, avonturier, fellowtraveller, schrijver en vertaler, echtgenoot en vader, vrijbuiter, globetrotter en pestkop. Hij beschreef in zijn boek Ik ga m’n eige baan zijn zwerftochten door de wereld en zijn volle en chaotische leven. Toen in 199 HP/De Tijd een lijst samenstelde van de beste honderd boeken van de 20 eeuw plaatste de journalist Max Pam dit boek op de 89ste plaats. Verrassend, want de non-conformist Apie Prins was zo goed als vergeten. Het boek was ook nergens meer te koop en zelfs in het antiquariaat niet verkrijgbaar. Tijdens zijn leven was de bohémien echter in Amsterdam een beroemdheid. Prins werd in Heemstede geboren als zoon van een huisarts, die later zou promoveren op de uitwerking van terpentijn als bloedstollend middel. In 1897 verhuisde de familie naar Haarlem, waar Apie naar het gymnasium ging en een gewaardeerd voetballer werd bij de (later Koninklijke) HFC, Haarlemsche Football Club. Prins beschreef de club als volgt: ‘Het was een uitgemaakte zaak dat H.F.C. – de Good Old – de netste club van Nederland was. Ten eerste omdat we geen bonte kleuren hadden zoals ‘Haarlem’ (een rood broekje met een blauwe trui en geeneens een shirt!). […] Ten tweede omdat we altijd keurig op het veld kwamen met prachtige scheidingen – meestal in het midden – en ons zelfs met halftime wasten en verkleedden om de indruk te maken alsof we pas begonnen. […] Ten derde omdat we altijd fair speelden en nooit ‘op de man'”.
Hij ging medicijnen studeren, maar stopte in 1905 toen zijn vader overleed en hij een baan moest zoeken. Geheel onvoorbereid vertrok Apie naar Nederlandsch-Indië. Hij nam zijn schaatsen mee: ‘Ik had mijn Friese doorlopers met riemen om m’n hals hangen omdat ik in Deli in de wildernis iets op mijn kamer wou hebben dat me voortdurend aan Holland herinnerde. Dat lokte nogal wat sarcastische commentaar uit. Tientallen jaren later maakte ik kennis met iemand in Amsterdam, die zei: ‘O, was jij die rare Chinees die met zijn schaatsen om zijn hals naar Indië vertrok?” Op Sumatra ging hij aan de slag als tabaksplanter. Na een verblijf op Cuba reisde hij via China en Japan naar Canada (Vancouver) om hier met het plukken van fruit de kost te verdienen. Apie zwierf heen en weer tussen Nederland, Midden- en Zuid-Amerika, China, de Sovjet-Unie, Zuid-Afrika en Californië en had uiteenlopend werk in directiefuncties, als tramconducteur, bordenwasser, kelner, trucklader, spoorwegarbeider. In de tussentijd was hij in 1911 getrouwd met zijn jeugdliefde Ina Willekes MacDonald, onderwijsvernieuwster, ver-taalster, advocate, schrijfster, marxiste. Ze kregen een dochter – Sonja Prins, die dichteres wordt – en een zoon. In 1927 scheidde ze, want het bleek voor Apie ondoenlijk zijn openlijk promiscue op te geven. Sonja zou haar laatste jaren alleen in een hutje in het bos doorbrengen, een vereenzaamde kluizenaar. Apie zwierf verder over de continenten. Naar eigen zeggen ontmoette hij in China Soen Yat Sen, de grondlegger en de eerste president van de Republiek China, en in Mexico de revolutionair Pancho Villa, een van de meest legendarische figuren uit de geschiedenis van dat land. In Parijs beleefde hij naar eigen zeggen een kortstondig avontuur met Mata Hari. Hij liet als ambulanceadministrateur in de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk op het slagveld grote hoeveelheden terpentijn aanrukken om gewonde soldaten te helpen, ging vergeefs goud zoeken in het Canadese Klondike, belandde na een schipbreuk op Tahiti, begon een kippenfokkerij in Californië, was bordenwasser in New York en werkte een tijdje een aan de aanleg van een spoorweg in Puerto Rico. Het lijkt opvallend veel op het verhaal van de Zweedse film ‘De honderdjarige man die uit het raam klom en verdween’. Wellicht hebben de Zweedse scenarioschrijvers alsnog ergens een exemplaar van Prins’ boek te pakken gekregen.
Niet lang nadat hij ternauwernood een auto-ongeluk overleefde in de Rocky Mountains keerde Apie Prins in 1925 terug naar Nederland. Hij werd directeur van Intourist, waar hij culturele reizen naar de Sovjet-Unie organiseert, was medeoprichter van het tijdschrift Nederland-Nieuw Rusland, redacteur van De Telegraaf en het persbureau Associated Press, vertaler van werk van George Bernard Shaw, William Faulkner, John Steinbeck, Immanuel Kant en op z’n 57ste jongste bediende bij de Cinetone Studio’s. Door wat al te lichtzinnig om te springen met vuurwerk verliest hij het gezichtsvermogen aan één oog. Op het omslag van Ik ga me eige baan prijkte Apie met een verband op zijn linkeroog.
Na de Tweede Wereldoorlog is Apie veelvuldig op het Leidseplein te vinden, in de roemruchte kroegen Americain, Eijlders, Reynders en kunstenaarssociëteit De Kring. In De Kring slaapt hij steeds regelmatiger ’s nachts zijn roes uit. Steeds meer krijgen mensen te maken met de negatieve kanten van zijn gecompliceerd karakter. Er werd dan ook gezegd dat hij zo lang iedereen in zijn omgeving heeft gepest, dat hij zich in feite de eenzaamheid in heeft gepest. Over Willem Frederik Hermans werd verteld dat die na een nachtelijk bezoek samen met Victor van Vriesland, nadat beiden na sluitingstijd van De Kring hun vriend nog even gingen opzoeken, direct ter plaatse besloot toch maar zijn studie af te maken. Ze troffen Prins er aan in zijn woning, een afgeschoten stuk zolder aan de Prinsengracht, liggend op een hoop vodden, naast een sinaasappelkist met wat Franse romans. Hermans begreep dat hij zo’n levenseinde toch maar niet zag zitten.
In 1956 gaat hij op 72-jarige leeftijd voor uitgeverij De Bezige zijn memoires schrijven. De publicatie van Ik ga me eige baan maakt hij (net) niet meer mee, want op 1 juli 1958 overlijdt hij. Op de omslag karakteriseerde Jan Vrijman de auteur als volgt: ‘Hij was romantisch en cynisch; een hyperintelligente, spitse geest die in een oogwenk elke redenatie ontzenuwde, maar bovendien in staat om van repliek te dienen met een niet mis te verstaan lichaamsgeluid. Hij was boosaardig en goedhartig; een verraderlijke vijand en een onwrikbaar vriend; een verbitterde doordrijver en een zachte humorist; een oude, wijze man en een eeuwige puber.’ Apie Prins werd begraven op Vredenhof.