AHMET ALTAN
Ahmet Altan (Ankara, 2 maart 1950) is een Turkse journalisten schrijver. Hij schreef columns voor verschillende belangrijke Turkse kranten, zoals Hürriyet, Milliyet en Radikal, produceerde tv-programma’s en schreef een groot aantal boeken. In 1995 werd hij bij Millliyet ontslagen vanwege zijn column Atakürt, waarin hij zijn land beschreef als een Koerdische staat waarin de Turkse landgenoten werden onderdrukt en gedwongen te assimileren. In 2007 was hij de oprichter van de krant Taraf, waarvan hij ook de hoofdredacteur zou zijn tot 14 december 2012 toen hij samen met drie collega’s opstapte. In september 2008 schreef hij een artikel over de Armeense genocide, wat hem kwam te staan op een vervolging omdat hij met het artikel de Turkse samenleving had beledigd. Het had ook allerlei bedreigingen vanuit de rechts-nationalistische hoek tot gevolg, wat Altan de ingeving gaf dat het voortaan veiliger voor hem zou zijn in het vervolg altijd gewapend op pad te gaan. Als uitgever van Taraf zette Altan er zich voor in stelselmatig de beschuldigingen te weerleggen dat de Gülen-beweging ermee bezig was in allerlei overheidsfuncties te infiltreren om daarmee hun invloed in de staatszaken te vergroten. Op 23 september 2016 werd Altan door de Turkse staat gearresteerd, op de verdenking dat hij door zijn artikelen eraan en bijdrage had geleverd aan de veronderstelde staatsgreep van juli 2016. Ondanks de inzet van vele schrijvers, journalisten en wetenschappers in binnen- en buitenland om hem vrij te pleiten van deze beschuldiging werd Altan in februari 2018, samen met zijn broer, tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. Op 4 november 2019 werd die straf verlaagd naar 10,5 jaar, maar tevens direct en voorwaardelijk uit de gevangenis ontslagen. Tijdens zijn detentie schreef hij zijn memoires getiteld ‘Ik zal de wereld nooit meer zien’. Over dat boek en zijn vrijlating verschenen op respectievelijk 16 april 2019 en 12 november 2019 artikelen in De Kanttekening, beiden overgenomen uit de Engelse krant The Guardian en beiden vertaald door Mark van Harreveld.
Ik zal de wereld nooit meer zien, 16 april 2019 (recensie van zijn boek door Simon Collow)
Het bespreken en beoordelen van sommige boeken lijkt impertinent. Zoals in dit geval. Het spreekt voor zich met zoveel duidelijkheid, zekerheid en wijsheid, dat er maar één ding over gezegd hoeft te worden: lees het. En lees het dan nóg een keer. Het is een dun boekje, onderverdeeld in korte hoofdstukken, sommige niet langer dan hooguit twee pagina’s, elk met een beschrijving van een incident uit de gevangeniservaring van de auteur. Het is prachtig gedistilleerd, maar veroordeelt niet: zelfs in het extreme verliest Altan (1950) nooit zijn helderheid en doorzichtigheid, zo levendig als dromen kunnen zijn – wat kenmerkend is voor zijn andere werk. Althans, zijn andere werk dat in het Engels is vertaald. Like a Sword Wound, het prachtige eerste deel van zijn Ottomaanse Kwartet; en Endgame, een fantasmagorisch misdaadverhaal. Zelfs dat laatste heeft, te midden van alle geweld, de dromerige kwaliteit die zo typerend voor Altan lijkt te zijn. Te oordelen naar Ik zal de wereld nooit meer zien, is en blijft het zijn redding.
Zijn arrestatie verbaasde hem niets – hij bevond zich immers vooraan in de frontlinie. Als auteur van ‘Atakurt’, een veelgelezen stuk in de krant Milliyet pleitte hij voor een gelijkwaardige status voor de Koerden. Het leverde hem in 1995 een voorwaardelijke straf van twintig maanden op en een boete van 10.600 euro. In 2007 richtte hij de satirische krant Tara op, daarin schreef hij een jaar later het stuk ‘O, Mijn Broer’. Op grond van het draconische artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, dat het ‘beledigen van de Turkse identiteit’ strafbaar stelt, werd Altan hiervoor aangeklaagd, maar op dat moment nog niet gevangengezet. In de wetenschap hoe kwetsbaar zijn positie was, droeg hij altijd een pistool bij zich.
Dissident zijn zit de Altans in het bloed: Ahmets vader Cetin was een polemisch journalist, romanschrijver, redacteur en parlementslid. Een halve eeuw eerder werd Cetin aangehouden door een eerder repressief regime. Toen de politie hem kwam halen, bood Altan senior de agenten thee aan. Ze weigerden. ‘Het is geen omkoping’, zei hij, ‘Je kunt het gewoon drinken.’ De grap viel niet in goede aarde. Vierenhalf decennium later deed Ahmet hetzelfde met de agenten die hem kwamen halen. En ook zij waren not amused. Grappen maken onder die omstandigheden verraadt een haast ondenkbare koelbloedigheid. Ahmet wist dat de kans op een eerlijk proces nihil was en dat het vonnis al van tevoren vast stond.
Nooit meer zou ik de vrouw van wie ik houd nog kussen, mijn kinderen omhelzen, mijn vrienden ontmoeten, de straat op gaan …. nooit meer eieren met worst eten, een glas wijn drinken of naar een restaurant gaan en vis bestellen. Nooit meer de zonsopgang zien.
Tijdens de rit naar de gevangenis, bood de bewaker hem een sigaret aan. ‘Ik rook alleen als ik nerveus ben’, antwoordde Altan. Hij had, zei hij, geen idee waar de woorden vandaan kwamen. Maar ze hebben zijn leven veranderd. ‘Sommige woorden en daden worden door de situatie bepaald, door de gevaren en de realiteiten om je heen. Als je echter weigert deze jou toegewezen rol te spelen, en in plaats daarvan het onverwachte doet of zegt, dan wordt de werkelijkheid zélf verrast; ze botst tegen de opstandige aanlegsteigers van je geest en breekt in stukken.’ Dit inzicht – ‘De werkelijkheid kreeg mij niet klein, ik haar wel’ – gaf hem de kracht om wat zou volgen onder ogen te zien. Hij zag dat dit mentale vermogen het verlengde was van zijn beroep als romanschrijver: het creëren van een alternatieve werkelijkheid. Ik zal de wereld nooit meer zien gaat over schrijven en over de gevangenis, maar bovenal gaat het over vrijheid. Een vrijheid die belichaamd wordt door verbeeldingskracht.
Het kostte hem moeite om zijn geest vrij en onafhankelijk te houden: want hoe sterk je innerlijke textuur ook is, een gevangenis werkt per definitie verlammend en debiliserend. ‘In een tijdsbestek van vijf uur had ik vijf eeuwen gereisd om in de kerkers van de inquisitie te belanden.’
De zintuigelijke onthouding werkte onmiddellijk desoriënterend: net als Oscar Wilde ontdekte hij dat tijd niets meer betekent. ‘Lucht en licht in onze kooi veranderden nooit. Elke nieuwe minuut was hetzelfde als de voorgaande. Het was of een zijtak van de rivier van de Tijd op een dam was gestuit en zich een meer had gevormd. En wij zaten op de bodem van die onbeweeglijke poel.’ Eenmaal voor het gerecht bleef de gedesoriënteerdheid. De rechters waren rechtstreeks afkomstig uit Kafka, maar niet woest of wreed, maar grillig, verbijsterend, surrealistisch. Hij ontdekte dat hij niet, zoals ze hem eerder verteld hadden, gearresteerd was voor het steunen van de coup, maar voor daadwerkelijke deelname aan de staatsgreep. Toen de rechter gevraagd werd de veranderde aanklacht toe te lichten, merkte deze rechter luchtig op dat ‘onze aanklagers graag woorden gebruiken waarvan ze de betekenis niet kennen.’
Hij werd vrijgelaten en keerde terug naar huis; later die avond wordt er een nieuw arrestatiebevel uitgevaardigd en wordt hij weer gevangen gezet, in een cel met de vermelding ‘Ziekenafdeling voor Vrouwen’. Hij gaat in beroep, zijn veroordeling is immers afgewezen door het Hooggerechtshof: terwijl hij op het vonnis wacht, probeert hij ‘de bleke flikkerende dromen’ te verwerpen die ‘gevoed worden door hoop’ en die ‘zich verlegen roeren in de schimmige plooien van mijn geest’. Terwijl hij wacht begint hij zich te realiseren dat hij dezelfde scène beleeft die hij jaren geleden schreef in zijn roman Like a Swordwound, waarin ook een personage voorkomt dat wacht op een vonnis. ‘Jaren geleden zwierf ik in dat niet omlijnde, raadselachtige en wazige gebied waar literatuur en realiteit elkaar ontmoeten. Ik had mijn eigen lot ontmoet, maar herkende het niet; ik schreef dat het van iemand anders was. Ik voel me meegesleurd in een duizelingwekkende, woeste draaikolk waarin roman en leven verstrikt zijn, waar wat echt is en wat geschreven is elkaar imiteren en van plaats veranderen, de een vermomd als de ander.’
Het vonnis is keihard: levenslang, zonder kans op vervroegde vrijlating. Ik zal de wereld nooit meer zien. Nooit zal ik een lucht zien die niet omlijst wordt door de muren van de binnenplaats. Ik daal af naar Hades. Ik loop de duisternis in als een god die zijn eigen lot schrijft. Mijn held en ik verdwijnen samen in de duisternis. Maar bijtijds wordt hij gered door zijn verbeelding: Net als Odysseus zal ik handelen met moed en lafheid, met eerlijkheid en list. Ik zal victorie en nederlaag kennen, mijn avontuur zal alleen eindigen in de dood… middenin mijn cel staat een schip van krakend hout. Aan dek een conflicterende Odysseus. Één adembenemend moment denkt hij: Wat een prachtige scène om te beschrijven. Ik reik naar een pen met een hand die wit is in het spookachtige licht. Ik kan zelfs in het donker schrijven. Ik neem het door de storm kreunende schip in de palm van mijn handen en begin te schrijven. De gesloten gevangenisdeur achter me.
Ik zal de wereld nooit meer zien, samengesteld uit aantekeningen die Altan aan zijn advocaten gaf en voortreffelijk in het Engels vertaald door zijn vriendin Yasemin Congar, is qua vorm heel bevredigend. Het is niet Midnight Express; het is niet From the House of the Dead, en het is niet De Profundis. In zekere zin overstijgt het al deze drie. Het is een stralende viering van de innerlijke menselijke hulpbronnen, en vooral die door de verbeelding worden getriggerd. Het verslag van het creatieve proces is subliem, één van de meest perfect tot uitdrukking gebrachte analyses van dat eeuwig ongrijpbare fenomeen. En het is een triomf van de geest. ‘Je kunt me gevangen zetten, maar je kunt me hier niet houden. Omdat ik, net als alle schrijvers, magie heb’, schrijft Altan in zijn laatste zinnen. ‘Ik kom met gemak door jullie muren heen.’ Ja, maar genoeg is genoeg. Hij zit nog steeds gevangen. Tachtig Nobelprijswinnaars hebben inmiddels tegen zijn detentie geprotesteerd. Zonder succes. We zullen hemel en aarde moeten bewegen om hem vrij te krijgen.
Schrijver Ahmet Altan is vrij, 12 november 2019 (artikel van Altan over een rechterlijke macht die de rechten van de gevangenen negeert)
Niets is griezeliger dan kennis maken met de verschrikkelijke kracht van iemand die jouw lot in handen heeft. Zo iemand kan je vermoorden, opsluiten, verbannen of vrijlaten. En of je nu door zo iemand wordt opgesloten of vrijgelaten – de uitkomst is even verwoestend. Je hebt geen inspraak in wat er gebeurt.
Mensen met zo’n autoriteit dragen meestal een gewaad en worden rechters genoemd. Je kunt iemand die zulke bovenmenselijke krachten uitoefent vergeven als hij ze rechtvaardig gebruikt. Maar wat als de autoriteit in kwestie niks geeft om gerechtigheid?
In A Farewell to Arms zit een scène waarin Hemingway beschrijft hoe ten tijde van de Italiaanse nederlaag soldaten in een grot door militaire rechters veroordeeld worden. In de vaste overtuiging dat hun beslissingen nooit hun eigen lot zullen beïnvloeden, veroordelen de rechters mensen nonchalant ter dood, zetten vervolgens hun pet op en salueren. Dan leveren ze de mensen over aan het executiepeloton. Gedurende de lange tijd dat ik opgesloten werd, ben ik vaak met rechters geconfronteerd. Ze luisterden niet eens naar wat ik te zeggen had. Ik legde ze de bewijzen van mijn onschuld voor en zij bleven maar dezelfde beschuldigingen uiten. Eerst veroordeelden ze me tot levenslang zonder vervroegde vrijlating, vervolgens veranderden ze mijn straf in tien en een half jaar en ik werd vrijgelaten. Ik schrijf terwijl ik wacht op het uitspraak die de rechter zal doen over het beroep dat de openbaar aanklager aantekende tegen mijn vrijlating – ze kunnen me terugsturen naar de gevangenis. Ik hoorde dat ik levenslang kreeg en daarna dat ik vrijgelaten zou worden – weliswaar op verschillende tijdstippen, maar wél uit de mond van één en dezelfde rechter. Het besluit om me vrij te laten had hetzelfde verstikkende effect als het besluit om me levenslang te geven. Ik wist dat ik werd vrijgelaten door iemand die niet de bevoegdheid zou mogen hebben om beslissingen voor mij te nemen.
Ik ben uit de Turkse gevangenis, maar duizenden onschuldige mensen zitten er nog steeds. Meer dan drie jaar deelde ik een kleine cel met twee medegevangenen die geen enkele misdaad hadden begaan. Niemand luisterde naar wat ze zeiden. Ondanks dat ze keer op keer onschuldig werden verklaard, legden de rechters hen gevangenisstraf op. Net als hun collega’s in A Farewell to Arms.
Eén van mijn celgenoten heeft dezelfde leeftijd als mijn zoon: hij was pas getrouwd toen hij gearresteerd werd. Hij is gelovig, maar ook geïnteresseerd in wetenschap en filosofie. Hij is verbazend goed met zijn handen en maakt de meest onwaarschijnlijke dingen met de meest onwaarschijnlijke materialen. Hij maakt halters uit zoutzakken, tovert vorken om in wasknijpers, een theelepel in een pincet. Hij mixt ingrediënten in gevangenismaaltijden om nieuwe gerechten te bedenken. Hij heet Selman. Hij gelooft dat klagen hetzelfde is als argumenteren tegen Gods wil en hij klaagt nooit. Hij krijgt nooit bezoek. En daarover klaagt hij evenmin.
Op een dag, terwijl ik aan de plastic tafel werkte aan mijn roman Lady Life, hoorde ik muziek op de binnenplaats. Het geluid van een fluit. Ik liep naar buiten. Het was Selman. Met zijn rug tegen de muur geleund en met gesloten ogen speelde hij fluit. Geluid in de omliggende cellen verstomde, iedereen luisterde naar deze onverwachte muziek. Toen Selmans lied voorbij was, klonk een luid gekletter. Snoep uit de gevangeniswinkel werd op de binnenplaats gegooid, er werd om een toegift gevraagd. Selman speelde urenlang. Naderhand vroeg ik hem waar hij die fluit had gevonden. Hij had hem gemaakt van de kartonnen pagina’s van een kalender. Omdat hij geen meetlint had moest hij de afstand tussen de gaten schatten. Van het bovenstuk van een plastic fles maakte hij het mondstuk. Geen enkel ander instrument op aarde evenaarde dat geluid. Het had een vreemde toon, een lage toonhoogte. Selman miste nooit een noot. Hij speelde niet alleen ballades, maar ook vrolijke deuntjes. Maar nu en dan kreeg zijn muziek een verdrietige ondertoon.
Ik werd ‘s nachts vrijgelaten uit de gevangenis en mij werd gevraagd hoe ik me voelde. Mensen willen de vreugde horen van iemand die voor het eerst sinds jaren weer op vrije voeten is. Ik zei dat ik verdrietig was. Ik liet duizenden onschuldige mensen achter, ook Sleman. Ik was niet in staat hen te helpen en niemand luisterde naar hen.Niet alleen de rechters, maar een groot deel van de samenleving was veranderd in de rechters in die grot die onbezonnen anderen ter dood veroordelen. Ze zetten hun pet op, salueren, sturen iemand naar het executiepeloton en wenden zich tot hun volgende slachtoffer.
Wie die grot eenmaal gezien heeft, wie getuige was van het lijden van onschuldige mensen en als je eenmaal Selmans fluit hebt gehoord, dan kan je onmogelijk nog extatisch als je de gevangenis verlaat. Je voelt je medeplichtig aan een vreselijke misdaad. Als gevangene ben je het slachtoffer van onrechtvaardigheid; wie vertrekt, wordt medeplichtig.
Ik weet nu wat het meest angstaanjagende op aarde is – iemand ontmoeten die de macht heeft om jouw lot te bepalen. Ik ken de kwelling en de vernedering die je voelt wanneer zo iemand met die autoriteit laat blijken niets te geven om wat je zegt. Het geluid van een fluit geeft lucht aan een onvervuld verlangen. Ik weet ook dat ze me zomaar opnieuw kunnen arresteren. Maar Selman is al gearresteerd. Hij heeft dezelfde leeftijd als mijn zoon, maakt halters van zoutzakken. Hij krijgt geen bezoek, hij klaagt nooit. Hij leunt alleen maar tegen de muur en bespeelt zijn fluit.