DE JORDAANOPROER
49e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Op 24 oktober 1929 begon met de beurskrach in New York een grote mondiale economische crisis, In de dertiger jaren zou dat ook in Nederland leiden tot steeds ernstiger economische problemen en toenemende werkloosheid. Bij het uitbreken van de crisis in 1929 waren er 109.000 werklozen (1,7% van de beroepsbevolking) , maar al in 1930 was de werkloosheid in Nederland sterk toegenomen. In 1936 zou dat aantal zijn opgelopen naar 502.000 man en op het hoogtepunt van de crisis waren er 584.000 afhankelijk van de steun (11,9% van de beroepsbevolking). Bij het opstellen in 1931 van de begroting voor het daarop volgende jaar werd een begrotingstekort voorzien van 75 miljoen gulden. Dat betekende volgens de toenmalige inzichten (en ook nu nog, want liberalen zijn hardleers) dat er flink moest worden bezuinigd op de overheidsuitgaven. Het kabinet had een commissie benoemd, waarvan Charles Welter de voorzitter was, die met voorstellen moest komen. Begin 1932 kwam die commissie met haar rapport en stelde voor de rijksbegroting die 590 miljoen bedroeg met eenzesde te verlagen. De bezuinigingen in dat eerste jaar waren: een flinke belastingverhoging op de benzineprijzen, salarisverlaging voor alle ambtenaren, een verhoging van de invoerrechten. Voor de daarop volgende jaren werden nog verdere bezuinigingen voorzien, namelijk nog verdere bezuinigingen op de ambtenarensalarissen, verzekeringsfondsen, de vloot en het onderwijs. Verder werden de belastingen en (opnieuw) de invoerrechten verhoogd. In 1933 en 1934 volgde onrustige jaren, met onder meer de muiterij op de Zeven Provinciën (1933) en het Jordaanoproer (1934). Degenen die zonder werk kwamen te zitten, hadden gezien de alsmaar groeiende werkloosheid, nauwelijks of geen kans om weer aan het werk te komen en waren afhankelijk van steunuitkeringen en het charitatieve werk van kerken en andere levensbeschouwelijke organisaties. De regering Colijn had in 1931 het bedrag voor de ondersteuning van werklozen vastgesteld op f 9,30 per week, wat ongeveer de helft was van het gemiddelde salaris in die tijd. Daarna zou de steun nog verder worden verlaagd. In Amsterdam woonden toen tienduizenden werklozen en vooral in de oudere arbeidersbuurten (Jordaan, Indische Buurt, Oostelijke Eilanden, bepaalde buurten in Amsterdam-Noord) was de armoede zeer groot. In de Jordaan was de situatie extra schrijnend door de slechte woonomstandigheden. In andere wijken had de gemeente al maatregelen genomen tegen de verkrotting, maar in de Jordaan was dat nog nauwelijks gebeurd. Daardoor woonden vaak complete gezinnen in vochtige kelderwoninkjes van een of twee kamers. De Jordaan had in het verleden al meer grote opstanden gekend. In 1835 was er het Soeploodsoproer als protest tegen de Wet op de Personele belasting (1831) en in juli 1886 vond het Palingoproer plaats, een heftig protest tegen het (verboden) volksvermaak van het trekken aan een levende paling, dat eindigde met vijfentwintig doden, veertig zwaargewonden en honderd lichtgewonden. Op 28 juni 1917 was er het Aardappeloproer, dat een week duurde en waarbij 9 doden en 114 gewonden vielen.
Op woensdagavond 4 juli 1934 vond er in het gebouw De Harmonie aan de Rozengracht (nr. 207-213) in de Jordaan een bijeenkomst plaats tegen de steunverlaging. De protestvergadering was georganiseerd door het Werklozen Strijd Comité, een (mantel)organisatie van de Communistische Partij Holland (CPH). Op dezelfde avond zou de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) een bijeenkomst houden in de Indische Buurt, maar die werd afgelast vanwege het overlijden van prins Hendrik. Tegenstanders van de NSB die opgeroepen waren om tegen de NSB-bijeenkomst te protesteren, begonnen vervolgens een demonstratie tegen de steunverlaging. In de Jordaan gingen bezoekers van de protestvergadering in De Harmonie na afloop de straat op en ook dit mondde uit in een demonstratie. Zowel in de Indische Buurt als in de Jordaan werden de betogers daarbij tegengehouden door de politie. Dit leidde tot felle gevechten waarbij de politie met stenen en dakpannen werd bekogeld. De straatverlichting werd vernield; van de kant van de politie werd met scherp geschoten. De volgende dag heerste er een oorlogstoestand in de Jordaan. Bewoners braken straten open, plunderden winkels, wierpen primitieve barricades op, vernielden de straatverlichting en trachtten bruggen over de grachten in brand te steken. Als een lopend vuurtje sloeg het oproer over naar andere arbeidersbuurten in de stad. Intussen spoorde het communistische dagblad De Tribune de demonstranten aan en deed uitgebreid verslag van de gebeurtenissen. De Amsterdamse politieagenten trokken hun sabels en schoten met scherp op de demonstranten, maar slaagde er niet in het oproer te beteugelen, zodat het stadsbestuur de hulp in van het leger inroep. Korps Politietroepen en Marechaussee werden ingezet om de politie bij te staan. Die donderdagmiddag viel de eerste dode, op vrijdag en zondag zouden er nog vier volgen.
Zowel in binnen- als buitenland deden de kranten verslag van de gebeurtenissen in De Jordaan, ongetwijfeld ingegeven door de vrees dat de rellen zouden overslaan naar hun stad of land, waar men immers met dezelfde economische malaise te kampen had. Op 7 juli 1934 bericht De Sumatra Post onder de kop ‘Jordaan in volslagen oorlogstoestand’ over het Jordaanoproer. Het optreden van politie en leger was keihard. Er werden gepantserde voertuigen ingezet en wanneer open ramen vanwaaruit voorwerpen gegooid konden worden, na een waarschuwing niet snel werden gesloten, werd er gericht gevuurd. Enkele dagen lang voerde generaal J.J.G. baron van Voorst tot Voorst het bevel over de militaire troepen. Op zaterdag 7 juli bracht minister-president Hendrik Colijn een bezoek aan het Amsterdamse stadhuis; hij beval een nog harder optreden van de politie en het leger. Zaterdagmiddag werden de persen van de communistische krant De Tribune onklaar gemaakt en werd de oplage van de krant in beslag genomen. Toen was al duidelijk dat het oproer niet lang meer zou duren, de tol die betaald moest worden in de vorm van doden, zwaargewonden en talloze arrestaties was te hoog. Op maandag 9 juli was het oproer zo goed als voorbij. Volgens het verslag van hoofdcommissaris Hendrik Versteeg uit november 1934 vielen er vijf doden en 56 zwaargewonden, onder wie acht politieagenten en één marechaussee. Er werden in Amsterdam 107 deelnemers aan het oproer gearresteerd. Bovendien werden arrestaties en huiszoekingen verricht bij het communistische dagblad De Tribune en bij leiders van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP). Zij werden verdacht van opruiing. De voorzitter van de OSP, Piet J. Schmidt, werd daarvoor berecht en veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf; in hoger beroep werd dat teruggebracht tot vijf maanden. Op de deelnemers aan het oproer die als eersten gearresteerd waren, werd snelrecht toegepast; zes van hen kregen op 11 juli als standaardstraf zes maanden, ongeacht het vergrijp en de verdediging. In de loop van de maanden daarna kwamen er nog tientallen rechtszaken bij.
Al snel bleek echter dat de rellen niets hadden opgeleverd. De overheid bleef de steunverlaging handhaven en de bezuinigingspolitiek werd niet teruggedraaid. Aan de opstand is al te nadrukkelijk de naam van de Jordaan verbonden. Er braken ook gevechten uit in de Staatsliedenbuurt, Spaarndammerbuurt, Oostelijke Eilanden, Indische Buurt en Amsterdam-Noord en ook elders in het land, hoewel ze nergens die omvang kregen als in de Jordaan. Na het oproer werden de opgebroken straten hersteld. De straten in de Jordaan werden geasfalteerd, opdat het opbreken ervan niet meer zo eenvoudig zou zijn. De Amsterdamse politie, die had ervaren niet opgewassen te zijn tegen grootschalige rellen, richtte de Karabijnbrigade op, de voorloper van de Mobiele Eenheid. Op 3 juni 1987 werd bij de ingang van de Noorderkerk een beeld onthuld ter herinnering aan het Jordaanoproer. Het is gemaakt door Sofie Hupkens en stelt drie vrouwen voor, verbonden door een brede band. Symbool voor het feit dat de vrouwen uit de Jordaan zich verenigden en in opstand kwamen tegen de kortingsmaatregelen van Colijn, waardoor de gezinnen in de Jordaan honger leden. Het heeft als titel: “Eenheid de sterkste keten”.