LA GRANDE BOUCLE 30

Julien Lootens (Wevelgem, 2 augustus 1876 – Brussel, 5 augustus 1942) was tussen 1901 en 1921 professioneel wielrenner. De eerste twee jaren reed hij als individueel renner mee in de koersen, waarschijnlijk behoorlijk anoniem want er staan in die jaren geen overwinningen of ereplaatsen geregistreerd. In de archieven duikt slechts twee keer een deelname aan de klassieker Parijs-Roubaix op. In 1902 werd hij 22e op 2.29.31 van Lucien Lesna, die het jaar eerder ook al winnaar was geworden, en in 1903 eindigde hij op de 20e plaats, op 3.29.30 van de krachtpatser Hippolyte Aucouturier, die het daaropvolgende jaar de wedstrijd voor een tweede keer zou winnen.

Herman Chrevolet merkt in zijn boek ‘De Flandriens: opkomst en ondergang van een wielersoort’ op dat rond de eeuwwisseling de wielersport in een laag aanzien stond. Veel vooraanstaande Belgische renners kozen er dan ook voor onder een schuilnaam aan de koersen mee te doen. Jan Olieslagers reed zijn wedstrijden onder de naam ‘John Max’, Ernest Van Hamme is op de uitslagenlijsten terecht te vinden als ‘Fernandez’, Oscar Van Den Eynde gebruikte de naam ‘Maurice’ en Julien Lootens gebruikte in het rennersmilieu de schuilnaam ‘Samson’. In latere jaren zou ene Lucien Mazan de bijnaam Petit-Breton krijgen en onder die naam uiteindelijk de geschiedenisboeken ingaan. Van Lootens wordt daarbij gemeld dat hij als iemand die uit een gegoed milieu kwam niet onder zijn eigen naam in de sportuitslagen teruggevonden wilde worden. Het is dan wel vreemd dat hij maar liefst 19 jaar lang deel uitmaakte van het peloton. Dat valt zo lang onmogelijk anoniem vol te houden. Waarschijnlijk is de andere reden die Chrevolet noemt voor die schuilnamen van toepassing: een vorm van snobisme, zoals dat ook onder schrijvers, kunstenaars en journalisten gebruikelijk was. Ruim honderd jaar later is er op dat punt weinig veranderd.

Blijkbaar hadden zijn resultaten in Parijs-Roubaix en diverse Franse kermiskoersen voldoende indruk gemaakt, want Julien Lootens hoorde tot het illustere groepje van vier Belgische renners die deelnamen aan de eerste Tour de France in 1903: Behalve Lootens waren dat de al 37-jarige Marcel Kerff (1866-1914), Aloïs Catteau (1877-1939) en Jules Sales (1876-?). Zestig renners stonden op 1 juli 1903 aan de start. Aanvankelijk was het enthousiasme bij de wielrenners niet erg groot. De daag voor de start hadden zich nog maar vijftien man ingeschreven. Men wist bij velen nog net op tijd de grootste bezwaren van tafel te halen door het inschrijfgeld te verlagen, de duur van de koers te verlagen van vijf naar drie weken en een dagpremie in te voeren. Er zijn op voorhand twee favorieten, Maurice Garin en Hippolyte Aucouturier. In de eerste rit breekt bij de laatste echter het frame zodat hij de strijd moet staken. In deze Tour konden renners per etappe inschrijven, dus deelnemers die in een eerder etappe waren uitgevallen, konden weer gewoon meedoen. Ze telden niet meer voor het algemeen klassement. Aucouturier won daarna wel de tweede en derde rit, maar speelde geen rol meer voor de eindoverwinning. In de vierde etappe wordt hij zonder pardon uit de koers gegooid vanwege stayeren achter een auto. Lootens zou die eerste editie op een verdienstelijke zevende plaats eindigen, op 8.31.08 van eindwinnaar Maurice Garin. Lootens eindigde zowel in de derde als vierde etappe op de tweede plaats, in de zesde etappe ging hij als derde over de finish. In de drie andere etappes kwam Lootens echter steeds op grote achterstand binnen.

Lootens was ook erg sterk op de baan. Met Arthur Vanderstuyft reed hij in 1903 onder meer de Zesdaagse van New York en finishte daar als negende. Bij het nationaal kampioenschap op de weg op 20 september 1903 te Brussel werd hij in de sprint door dezelfde Vanderstuyft verslagen.

Op 2 juli 1904 stond Lootens aan de start voor de tweede Tour, maar deze door schandalen ontsierde wedstrijd zou hij niet uitrijden. In de eerste etappe (Montgeron- Lyon over 467 kilometer) eindigde hij als 22ste met iets meer dan vijf uur achterstand op de winnaar. ‘Samson kreeg een boete omdat hij een tijdlang achter een auto had gestayerd. Er waren nog enkele met een vergelijkbare boete. Direct na afloop van de Tour werden twaalf renners om uiteenlopende redenen uit alle uitslagen geschrapt, waaronder Garin en Pothier, de nummer 1 en 2 van de vorige Tour, en onze Julien Lootens.

In 1905 stond hij ook aan de derde Tour aan de start én aan de eindfinish in Parijs. Na alle schandalen van de vorige editie wilde organisator Henri Desgrange proberen weer een schone koers te krijgen. De enorme tijdsverschillen moesten daarom worden verkleind, dus kortere ritten. Die hadden ook het voordeel dat de renners niet langer grote delen in het donker moesten rijden. Wel werd het aantal ritten uitgebreid naar elf etappes, met als primeur dat voor het eerst een col (Ballon d’Alsace) in de koers werd opgenomen. Verder werd gewerkt met een puntenklassement, wat weer nadelig zou uitvallen voor de eeuwige schlemiel, Hippolyte Aucouturier. Op basis van de tijden zou hij de Tour hebben gewonnen, maar met het puntensysteem ging de overwinning naar Louis Trousselier. Mooie plannen, maar het ging al direct in de eerste etappe mis. Tegenstanders van de koers hadden kilometerslang kopspijkers op de route gestrooid. Maar één renner kwam zonder lekke band aan de finish. Door de tijdrovende reparaties bereikten slechts zestien deelnemers op tijd Nancy, vijftien anderen kwamen na de sluiting van de controle aan en de rest had de trein genomen. Op aandringen van de renners ging de ronde de andere dag toch weer van start. Iedereen mocht weer vertrekken. Lootens had blijkbaar lering getrokken uit de vorige editie en zijn leven gebeterd. Hij eindigde als twintigste van de 24 man die uiteindelijk de koers beëindigde: 22 Fransen en 2 Belgen: de andere Belg was Aloïs Catteau.

Tot slot stond hij ook in 1906 in de vierde editie weer aan de start, maar het zou zijn laatste koers zijn. In de eerste etappe kwam hij nog als negentiende over de streep, maar de andere dag moest hij opgeven. Daarna volgde jaren van grote stilte, want in de uitslagenlijsten komt hij nergens meer voor. Tot hij in 1921, al 45 jaar oud, in de monsterrit Parijs-Brest-Parijs over maar liefst 1.200 kilometer op de 24 plaats eindigde. Ik veronderstel dat hij toen zijn wielercarrière al lang had afgesloten en dat ten onrechte overal staat vermeld dat hij tot 1921 beroepsrenner was. Wat hij dan wel voor de kost deed, is niet te achterhalen. Slechts dat hij op 5 augustus 1942 in Brussel overleed op 66-jarige leeftijd.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: