JAN VERLEUN
54e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
Jan Verleun (Amsterdam, 13 augustus 1919 – Den Haag, 7 januari 1944) was een Nederlands verzetsstrijder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was als derde van tien kinderen opgegroeid in een vroom rooms-katholiek gezin, dat schuin tegenover de Boomkerk woonde op de Admiraal de Ruyterweg 369 III. Op zijn negende besloot hij priester te worden. Na de zevende klas van de parochieschool van de Jezuïeten in Amsterdam-Zuid kon hij naar het seminarie in St. Oedenrode. Na drie jaar deelde de rector hem echter mee dat hij niet geschikt zou zijn voor het priesterschap. De reden van deze ‘afwijzing zijn onbekend gebleven. Op zijn zestiende was hij weer terug in Amsterdam en studeerde thuis verder voor zijn eindexamen. Hij wilde graag in militaire dienst, maar wist dat hij daar net te klein voor was. Een halve centimeter om precies te zijn. Hij begon daarom een half jaar voor zijn oproep rekoefeningen te doen om die halve centimeter erbij te krijgen. Met succes. Zijn lichting had een lange diensttijd, want de oorspronkelijke negen maanden werden met een half jaar verlengd, die overging in de frustrerende mobilisatie. Jan nam z’n studieboeken mee naar de kazerne, droeg ze in z’n ransel mee naar de verschillende legerplaatsen en tenslotte naar de kazemat bij de brug van Westervoort, waar hij met een korporaal en zes andere soldaten gelegerd werd.
In de vroege ochtend van 10 mei 1940 rinkelde de telefoon in de kazemat en werd gewaarschuwd voor de snelle komt van Duitse troepen die net de grens hadden overschreden. Jan Verleun werd uit drie vrijwilligers gekozen als verkenner. Met zijn geweer in de hand sloop hij van struik tot struik naar ‘de kei’, een grote steen langs de IJssel, om te kijken welke positie de Duitsers hadden ingenomen. In zijn borstzak had hij een brief van zijn vader, die begon met de regels: ‘God verhoede dat het gebeurt. Maar mocht de Mof zijn grote poot in ons Vaderland zetten, dan een hartelijk acte van berouw, en dan niet geaarzeld’. Nadat op de andere oever Duitse helmen boven het struikgewas verschenen, rapporteerde Jan naar de soldaat achter hem: ‘Acht man; automatische geweren gericht naar onze kant. Ze beschermen drie man die een lichte mitrailleur opzetten. Twaalf man met rubberboten en munitiekisten.’ Via de soldaat werd dat doorgegeven aan de korporaal, die het op zijn beurt telefonisch weer doorgaf aan de commandant. Als de Duitsers vervolgens met rubberboten de rivier wilden oversteken, schoot Verleun en raakte de rubberboot. De kogel ketste echter gewoon af en de Duitsers tuften gewoon verder naar de overkant. Bij een schot terug van Duitse kant werd Jan direct getroffen in de bovenarm, wat veel bloedverlies veroorzaakte. In de veronderstelling dat de wond fataal zou kunnen zijn, deed Jan de belofte aan God dat hij als hij zou overleven alles in het werk zou stellen om Nederland weer te bevrijden. Zijn kameraden vingen hem op, verbonden hem en een voerman met paard en wagen bracht hem naar het ziekenhuis in Arnhem.
Weken later, in de trein terug naar Amsterdam en nog met zijn arm in het verband, ontmoette hij Pam Pooters, die bij de Grebbeberg en inmiddels al bij het verzet zat. Pooters gaf hem een luchtpistool en bracht hem in contact met de links-radicale verzetsgroep CS-6 van de familie Boissevain. Willem Fredrik Hermans heeft voor zijn boek De donkere kamer van Damocles veel inspiratie opgedaan uit het werk van deze verzetsgroep. Tot deze groep behoorden behalve Pam Pooters en de broers Jan Karel Boissevain en Gideon Willem Boissevain ook Louis Boissevain (een achterneef van de broers), Gerrit Willem Kastein, Hans Geul, Reina Prinsen Geerligs, Leo Frijda, Hans Katan en Sape Kuiper. Op de zolder van zijn ouders begon hij met zijn luchtpistool te oefenen op een bewegend doel en op vogels. Zijn moeder en de buren konden dat maar matig waarderen.Hij verliet echter al snel zijn ouderlijk huis om geheel in de illegaliteit te verdwijnen en zijn familieleden niet in gevaar te brengen. Dat was ook zeker nodig nadat hij in februari 1941 de Februaristaking had ondersteund. Verleun gebruikte de schuilnamen ‘George Devage’ en ‘Max Brinkhorst’. Als George ging hij werken bij het uitgiftelokaal van de Centrale Keukens van de Voedselvoorziening, waar Pooters chef expeditie was. Bij sabotagedaden maakte CS-6 gebruik van de chauffeurs en wagens van de Voedselvoorziening. Voor de verzetsgroep vijlde Kan kogels en bevestigde elektrische draden aan dynamiet om ze met een tijdschakelaar tot ontploffing te kunnen brengen. Zijn verzetswerk bestond verder uit het stelen van stempels voor valse persoonsbewijzen, aanslagen op distributiekantoren en helpen van onderduikers. Verleun was betrokken bij het in brand steken van het Rembrandt Theater waar nazi-propagandafilms werden gedraaid en waar veel Duitse soldaten kwamen en bij pogingen de Hollandsche Schouwburg en het Arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht in brand te steken. Ook bereidde hij spoorwegaanslagen voor. CS-6 werkte samen met andere groepen waaronder de Persoonsbewijzencentrale van G.J. van der Veen.
Begrafenis van Seyffardt
Op 1 februari 1943 stelde Anton Mussert een schaduw-kabinet van ‘Gemachtigden’ samen, waarbij generaal Hendrik Seyffardt werd genoemd als commandant van het Nederlandsche Vrijwilligerslegioen. Het verzet vreesde dat dit een opzet was naar een kabinet-Mussert met Seyffardt als minister van Oorlog en de invoering van een militaire dienstplicht ten behoeve van de Duitse oorlog aan het oostfront. Op de avond van vrijdag 5 februari 1943 werd Seyffardt in zijn huis aan de Haagse Van Neckstraat 36 neergeschoten door Gerrit Willem Kastein en Jan Verleun, twee leden van CS-6. Een dag later bezweek hij aan zijn verwondingen. Seyffardts dood was een van de aanleidingen tot grootschalige Duitse represailles in Nederland, de zogenaamde Aktion Silbertanne. Overigens is later steeds meer twijfel ontstaan over de deelname van Kastein, die slechts bij de voorbereiding betrokken zou zijn geweest. De tweede man zou Leo Frijda zijn geweest, maar bij zijn rechtszaak in januari 1944 zou Verleun de inmiddels al gedode Kastein hebben genoemd om Frijda, die nog steeds op vrije voeten was, vrij te pleiten. Op 3 juni 1943 liquideerde Jan Verleun in Vorden Folkert Posthuma, een oud-minister die voor de Duitsers was gaan werken. Eind oktober 1943 voerde Verleun met enkele anderen een geslaagde overval uit op het Hoofdbureau van Politie in Utrecht, waarbij ze twee door de Duitsers gevangen genomen Nederlanders bevrijdden. Het zou de laatste actie van de groep zijn.
Verleun kwam door de liquidaties in steeds grotere gewetensnood en had er behoefte aan hierover te praten. Daarom kwam hij af en toe naar huis, waar hij over zijn verzetsdaden sprak met Do, zijn twee jaar jongere zus. Die heeft hierover later een boek gepubliceerd: Soldaat in verzet – De belofte die Jan Verleun het leven kostte. De verhalen, die Jan soms zittend op het aanrecht aan haar vertelde, laten zien hoe het kon gebeuren dat deze serieuze, gelovige jongeman tot het radicale verzet toetrad, wat hem het leven heeft gekost. Op 4 november 1943 had hij een afspraak Irma Seelig, een vroegere medewerkster en de verloofde van Leo Frijda. De ontmoeting zou ergens op straat in Amsterdam plaatshebben, maar Seelig had de afspraak aan de Duitsers verraden. Verleun werd door de SD besprongen en gearresteerd en overgebracht naar de beruchte Euterpestraat overgebracht, waar hij zwaar werd gemarteld. Hij heeft twee maanden vastgezeten, werd op 6 januari 1944 berecht en direct overgebracht naar de gevangenis. Een dag later werd Jan Verleun op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd, waar hij een anoniem graf kreeg. Na de oorlog zou hij worden herbegraven in Amsterdam. Aan de buitenzijde van de toren van de rooms-katholieke kerk H. Franciscus van Assisi oftewel de Boomkerk aan de Amsterdamse Admiraal de Ruyterweg is een gedenksteen aangebracht. Op het ontwerp van Willem IJzerdraat staat een vrouwenfiguur met een zwaard in haar hand die haar kind tegen het kwaad (de slang) verdedigt en een boom, vergezeld door de tekst: ‘1940 1945 – Den Vaderlandt Getrouwe – Jan Verleun – Gerard Steen.’. Deze Gerard Steen was een twintigjarige verzetsstrijder.