VAREN EN RIJDEN 1
HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (33)
EERDERE AFLEVERINGEN
Men is bezig in mijn vaderland spoorwegen aan te leggen. Het heeft lang geduurd eer men er toe komen kon. De plannen varen bij ons te lande altijd nog met de trekschuit; de lijn breekt wel zesmaal eer zij hun bestemming bereiken: eindelijk komen zij er toch; maar hemel! wat duurt het lang eer de bagage aan wal en te huis is; eer de koperen stoof en de schansloper en de parapluie aan de kruier zijn terhand gesteld. Wat mij betreft, ik ben een Hollander van ouder tot ouder, maar ik heb, bij andere onvaderlandse ondeugden, een recht onhollands ongeduld; schoon ik mijzelf het recht moet doen te verklaren dat er niemand zijn kan, die met meer kalmte dan ik een lieve vrouw een streng breikatoen of zijde helpt uit de war maken. Trouwens, dat is ook geheel iets anders. Voor al wat doen is heb ik het meest mogelijke geduld; voor langzaam doen heb ik eerbied; maar niet doen verveelt mij verschrikkelijk; ik kan niet wachten; geen lijdelijkheid! Het leven is er te kort en mijn bloed te gauw voor. ‘Festina lente!’ Recte, sed festina! – Wat in ’t bijzonder de spoorwegen aangaat: ik zit er sedert jaren pal op te wachten; niet omdat ik er een commercieel of financieel belang bij heb; niet omdat ik er een weddenschap over heb aangegaan; maar alleen omdat er tot nog toe geen middel van vervoer bestaat, dat mij bevalt, zoo niet eigen rijtuig en postpaarden, waar ik, om voor mij zeer gewichtige redenen, slechts zelden gebruik van kan maken.
Voor zover de trekschuit aanbelangt, heb ik mijn gevoelen reeds lang verraden. ’t Is waar, men kan er in lezen, domino spelen, dammen en, zo de chipper inkt aan boord heeft en gij een pen hebt medegebracht (want de zijne is tot boven toe zwart) zelfs schrijven; ofschoon op te merken valt dat het tafeltje in de roef daartoe wat te ver van de zitplaats verwijderd is. Maar met dat al: zo gij beweert dat gij er op uw gemak zijt, houd ik u (met uw verlof) voor een mismaakt schepsel, voor een kleinen krates, niet hoger dan mijn knie; althans zeker niet voor een kerel van vijf voet zeven duim, als uw onderdanige dienaar. Dan is er iets weeheidaanbrengends in de beweging der schuit, dat uw belangrijkst boek vervelend maakt, en uw esprit de jeu verflauwen doet, – maar vooral is er in de trekschuiten een praatgenius van een ellendig soort. De schuitpraatjes bestaan geregeld uit dezelfde ingrediënten en vallen eenstemmig in dezelfde toon. Schuitanecdoten zijn volkomen onverdragelijk; en dan dat afgrijselijk dikwijls herhaald gevraag: ‘Hoe ver zijn we al, schippertje?’ en het eeuwige: ‘Dat betalen moest je afschaffen,’ als de man om zijn geld komt! – Veroordeel de passagiers niet te lichtvaardig, zo zij tot zulk een laagte van geest afdalen. Neem zelf een ‘plaats in ’t roefje’, en gij zult zien dat gij onwillekeurig even diep kunt zinken. Zodra men de trekschuit binnenstapt en het deurtje doorgekropen is, en zijn muts opgezet, en zijn hoekje gekozen heeft, is het alsof er vanzelf een geest van bekrompenheid, van kleinheid op ons valt. Zodra dat graf zich over ons sluit, schaamt men zich geen enkele flauwheid meer. Men gevoelt lust om met belangstelling te spreken over het schelen van de klokken, de prijs van de levensmiddelen, of al weer het gewichtig vraagpunt te behandelen, of het na het middagmaal beter is te gaan wandelen of wel een dutje te doen. Men heeft behoefte om te zeuren en te talmen over nietigheden. Ja, zozeer beheerst u de demon der plaats, dat hij u maar al te dikwijls verleidt, de afgezaagde voordelen van een trekschuit op te sommen! Ook zult gij uwe reisgenoten altijd belang horen stellen in het getal schuiten en diligences, die op een zelfde dag die weg maken. – De treurige, benauwde indruk, waaraan gij lijdt, wordt nog verergerd door de lectuur van het tarief, door het zien van het koperen blakertje, het driekante blikken kwispedoortje en alle verder klein huisraadje, en van de gewichtige voorzichtigheid waarmee de schipper eerst een sleutel uit zijn zak haalt; ten tweede het laatje van de tafel opensluit; en eindelijk, ten derde, er een lange pijp uitkrijgt. Ik geloof niet dat iemand ooit één geestige gedachte gehad heeft in een trekschuit. Integendeel: de roef is de ware atmosfeer voor alle mogelijke vooroordelen, de geschikte bewaarplaats van alle verouderde begrippen, de kweekschool van allerlei lelijke, lage gebreken. Daar zijn voorbeelden van mensen, die door te veel in trekschuiten te varen, lafhartig, kruipend, gierig, koppig, en kwelgeesten zijn geworden.
Over het algemeen is de roef alleen geschikt voor de lieden, die er voornamelijk het personeel van uitmaken, als daar zijn ‘fatsoenlijke’ handwerkslieden die een teutig bedrijf hebben, zoals ivoordraaiers en horlogemakers; goede luidjes die een erfenis gaan halen, de vrouw met een broodje in de breizak, de man met een snuifdoos met speelwerk; jeugdige koekebakkers, die niet weten willen dat zij ’t zijn, met een soort van constellatie op de borst, bestaande uit drie bewerkte koperen overhemdsknopen en een schitterende doekspeld met een gelen steen à facettes geslepen, veel te groot om echt te wezen; kleine renteniertjes van vijftig tot zestig jaar, die zilveren pijpedoppen in palmhouten akertjes bij zich hebben; eerlijke boekhouders, die vijf en twintig jaar op een zelfde kantoor hebben gediend, en ten bewijze van dien een zilveren tabaksdoos tonen met inscriptie; moeders met slapende kinderen, en die er ‘eentje thuis gelaten hebben, dat nog maar acht jaar oud is, en al Frans kan’; breiende huishoudsters, die ‘uwé’ en ‘ik heeft’ zeggen; kameniers, die voor hare mevrouwen door willen gaan en van ons buiten spreken, waaraan zij bij een of andere brug moeten worden afgezet, en waar, tot haar grote beschaming, een tuinmansknecht ze met een zoen ontvangt; halve zieken, die een ‘ profester’ gaan raadplegen; juffrouwen, die de vracht met een dertiend’half en een pietje passen; grappenmakers, die de geestigheid hebben over de verschrikkelijke gevaren te spreken, die de reis in trekschuiten inheeft; en ongelukkigen, die niet onder dak kunnen komen, tenzij ze aan een volgend veer ‘de schuit van achten nog halen kunnen’; om niet te spreken van de ‘groenen’, een soort van schuwe insecten, die in de maand September alle de vaarten, die op akademiesteden uitlopen, vergiftigt.
Het personeel der diligence heeft een geheel ander karakter; over ’t algemeen staat het meer op de hoogte van zijn eeuw. Il a plus d’actualité. Maar tevens is er meer verscheidenheid. Op de diligence reist gij met officieren in politiek; met studenten; met heren die naar een audiëntie gaan; met schoolopzieners en leden van provinciale commissiën; met mannen van de beurs; met paardekopers en aannemers in wijde blauwlakense cloaks; met handelreizigers, schitterende door een brede ring aan den voorste vinger (meestal met een amethist); zij rijden achteruit, zijn zeer familiaar met de conducteurs, kennen de paarden bij naam en vergelijken voor u de betrekkelijke verdiensten van de verschillende postwagenondernemingen; met dichters, die een lezinggaan doen; met fiere dames, die ’t half beneden haar stand rekenen in diligences te reizen en zich door stuursheid van dien hoon wreken; met jonge meisjes, die verlegen worden en ’t half kwalijk nemen als een vreemd heer beleefd jegens haar is; met weldadige tantes, die aan de plaats harer bestemming door een half dozijn kinderen, die zij sinds jaren bederven, worden opgewacht; met koopvaardijkapiteins met lange Curaçaose sigaren; met jagers, die meer bezorgdheid voor hun geweer dan voor uw tenen koesteren; met woelwaters, die eeuwig tussen de wielen zitten en u opsommen hoeveel land zij in één week gezien hebben; met een nauwgezette heer, die uit gehoorzaamheid aan zijn lootje op nummer 1 moet zitten; met een dikke, aamborstige heer, die alles open wil hebben, en met een dunnen, spichtige heer, die de kraag van zijn jas opslaat, diep in een bouffante kruipt, van ’t ‘méchante weer’ spreekt, en u wil laten stikken; met individu’s, die zichzelf voor bemind vlees houden en overal kennissen aantreffen; met ontevredenen, die over alles knorren; dikwijls met een kind, dat een halve plaats beslaat, of een hond waarvoor gij bang zijt, te veel, en dikwijls, o! zeer dikwijls! met een beleefd mens te weinig. – Ziedaar de gewone inhoud van een diligence!
Onder deze lieden zijn er zeker vele, die tot de ongerieven van deze manier van reizen moeten gerekend worden, en ik stel voor, hen in drie klassen te verdelen, en alzo te brengen tot: Slapers, Rokers en Praters.
– wordt vervolgd –
Hoi, je hebt een interessante blog. Ik vind het jammer dat je zo’n kleine letter gebruikt om de tekst te presenteren. Zelf vind ik dat erg moeizaam lezen. Misschien is het een idee om een wat grotere letter te gebruiken, al lijkt d etekst dan wat langer. Met vriendelijke groet, Erik
LikeLike
dag Erik. Dank voor het compliment. Je opmerking ter harte genomen en het lettertype een tandje groter gemaakt.
LikeLike
Hoi, ik zie het verschil nog niet zo. Een tip die ik zelf ook kreeg toen ik net met mijn blog begon is om af en toe een witregel in te lassen, dat geeft het oog een rustpunt en daardoor is de tekst ook een stuk makkelijker te lezen. Het is erg zonde als je een mooie tekst hebt, dat de mensen hem dan misschien niet lezen omdat het moeizaam leest, terwijl de oorzaak daarvan niet de tekst zelf is. Groetjes, Erik
LikeLike