VAREN EN RIJDEN 3

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (35)
EERDERE AFLEVERINGEN

De stoomboot, zei ik tot mij-zelven, en ik nam een plaats van Rotterdam tot Nijmegen, zal alles verbeteren en overtreffen; zij zal mij met de middelen van vervoer en met het reizen en trekken verzoenen; de snelle, de ruime, de gemakkelijke, de sierlijke, de gezellige, de rijke stoomboot! Is zij niet een vlottend eiland van genoeglijkheden, een betoverd stroompaleis, een hemel te water? Nu ja: het is een drijvend koffiehuis, zegt men wel. Voor kleine afstanden niets gelukkiger dan een stoomboot. Maar het is voor de grote, dat men haar nodig heeft. Zeg niet: men is er zo goed als tehuis. ’t Is waar, men zit er op brede banken met zachte kussens, aan gladde tafels, men kan er alles krijgen wat men verlangt, al doen wat men begeert. Maar die korten schok, als van een paard dat hoog draaft, die gemengde stank van olie en steenkolen, de duurte der verkwikkingsmiddelen, de aanmatigingen van den hofmeester, het slechte eten en de verveling: dit alles heeft men tehuis niet. Ik zei verveling – want waar ter wereld ontmoet men meer mensen, die voor hun pleizier reizen, dan op een stoomboot? en wat is vervelender dan hun gezelschap?
4Reizen voor pleizier! o Droombeeld! o Hersenschim! Weten dan zoo weinig mensen dat reizen zoo moeilijk pleizierig zijn kan! Neen; de mens is geen trekvogel; hij is een huisdier; en de natuurlijke kring zijner genoeglijke gewaarwordingen strekt zich niet verder uit dan zijne voeten hem brengen kunnen. In beweging en onrust, in zich verwijderen van den grond daar hij aan gehecht, de betrekkingen daar hij aan gewoon of verknocht is, kan geen geluk zijn. De natuur wreekt zich van dien moedwil. Zie die reizigers voor pleizier! Bij elk genot, dat ze smaken, verbeelden zij zich dat dit het pleizierige nog niet is, waarvoor zij zijn uitgegaan; daarom verheugen zij zich telkens als zij op de respectieve plaatsen hunner bestemming zijn aangekomen, schoon zij toch eigenlijk reizen om op weg te zijn; en in die gedurige jacht op een ingebeeld genoegen, dat nog komen moet, gaat hun tijd om in rusteloosheid en teleurstelling en tegenzin. Alles gaat hun voorbij; zij smaken niets. Maar te huis gekomen, bemerken zij dat zij een grote som gelds verteerd hebben en, omdat ze er zich over schamen, dringen zij zichzelf en anderen op dat zij een ‘allerliefsten’, een ‘dolprettige’, een ‘allerinteressantste’ toer gemaakt hebben – ja, indien het denkbeeld en de zaak op die wijze niet in stand gehouden werden, zouden er jaarlijks enige duizenden paspoorten minder worden afgegeven aan ongelukkige slachtoffers van een droombeeld, die de reisduivel drijft en die niet weten wat zij willen. Ach, in de lieve zomermaanden, in de grote vacantie der hogescholen, den rustiger tijd van den handel, als men zijn innerlijk leven recht en kalm zou kunnen genieten, zijn alle de wegen des vaderlands vol van jongelieden, die hun lief vertrek, hun gemakkelijk ouderlijk huis, hun welgelegen buitengoed, hun gezelligen kring, hun dierbaarste betrekkingen, hun nuttigst verkeer, in een opgewonden koorts verlaten, om voor pleizier een reisje te gaan maken! Zij komen terug, met een verbrand gezicht, een paar knevels, een gehavende plunje, een lastigen hoop vuil linnen, en een ledige beurs; de herinnering van doorgelopen voeten, slechte bedden, weegluizen, stof, Engelsen, en afzetters. Zij hebben ook veel mooie natuur gezien. Maar de heerlijke, de dichterlijke, de opwekkende indrukken, daar zij op gehoopt, de onbegrijpelijke, zieldoordringende genoegens van het reizen, daar zij van gedroomd hadden, met en benevens de Duitse schonen, die op hen verliefd zouden zijn geworden, of de pikante baronesse, waarmee zij een avontuur zouden hebben gehad; de belangrijke, wereldberoemde geleerde, die hen en amitiézou nemen; de schatrijke lord, dien zij ’t leven zouden redden: dit alles woelde in hun bont verschiet, in hun dromen en mijmerijen dooreen – waar waren zij? – de echo antwoordt: ‘Waar waren zij?’ – Zie hen daar thuisgekomen: moe van lichaam en moe van ziel; nog veertien dagen ongeschikt voor een geordend leven; zonder reisanecdoten, zonder dichterlijker of groter hart dan waarmede zij zijn uitgegaan; zonder enigszins belangwekkend te wezen; alleen opmerkelijk door een vreemd soort van pet, zoals in deze of gene buitenlandse stad gedragen wordt; niets meebrengende dan enige vreemde koperen munten, aardig om, tot een souvernir! te bewaren, een steentje van Rolandseck, een gedroogd bloempje van Nonnenwerth, en een vijftigtal: ‘o Zoo mooi’s’ en ‘Onbeschrijfbaars!’ en ‘je moet er zelf geweest zijn,’ en ‘hier een berg, en daar een dal!’ en ‘o die bomen!’ en ‘o die rotsen!’ om u een rad voor de ogen te draaien, zichzelf te rechtvaardigen en, uit een soort van wraakneming, ook u te verleiden, om u als hen te laten teleurstellen. Men vergeve mij deze uitweiding, alleen uit menslievendheid gemaakt! om een aantal jonge juffrouwen en heren in ons vaderland, die met een benijdend oog andere jonge juffrouwen en heren, in de schone zomermaanden zien op reis gaan, schoon zij ’t overal slechter zullen hebben dan te huis; om een aantal fatsoenlijke mensen, wier drukke bezigheden hen verbieden zich anders dan met hun zaken te bemoeien, te troosten; en een aantal anderen, en vooral jonggetrouwden, of die in ’t volgend jaar trouwen zullen, die reeds een reisplan voor ’t eerstkomende seizoen in hun hoofd hebben – (‘o! zo’n allerliefst reisplan! overal eens kijken! van alles mee kunnen praten, in vier weken uit en thuis; het reizen gaat tegenwoordig zoo gauw!’) in goeden ernst te waarschuwen voor de ellende, waarin zij zich gaan storten.

– wordt vervolgd –

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: