MOISEJ KOGAN 2

Kasper Niehaus (Groningen, 29 oktober 1889 – Bergen, 29 april 1974) was een Nederlands kunstschilder, tekenaar, auteur, kunstcriticus, wandschilder en kunstverzamelaar, die tot de groep van de Bergense School wordt gerekend. Hij was als kunstcriticus verbonden aan het dagblad De Telegraaf en enkele magazines en schreef enige boeken op kunstgebied, onder meer over Daumier en Millet (1928), Gaugain en Rousseau (1928), W. Schumacher (1940) en Nederlandsche kunstenaar (1941). Over Moisej Kogan, waarvan gisteren een biografie is geplaatst, schreef hij in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift (1934, jrg 44, pag. 76-78) een artikel onder de titel ‘Werken van den beeldhouwer Moissy Kogan’. Bij het artikel een aantal werken van Kogan. Meer werken van hem zijn te vinden op Artnet en The Moissey Kogan Catalog.

De thans vijftigjarige beeldhouwer Moïssy Kogan komt uit het wonderland der kunst, uit het Oosten: hij is geboren te Orguiew in Bessarabië. Hij behoort tot de begenadigde menschen, die een stuk klei van den grond opnemen en als zij het weer uit handen geven, is het bijna van zelf en als spelend een vorm, de vorm het nobel lichaam van een jong meisje geworden. Sinds tientallen jaren maakte hij kleine figuren en reliefs in z’n atelier te Parijs. De kleine, gemeubileerde hotelkamer, die hij vroeger jaren lang bewoonde en den stoel in het café du Dôme kon men in ernst niet zoo noemen; het was hoogstens een atelier voor den teekenaar. Maar daarna had hij een echt beeldhouwersatelier in de cité-Falguière, een afgelegen atelierwijk in Parijs. Kogan heeft veel technischen zin, hij werkt in velerlei aesthetisch materiaal, in steen en klei, in hout en metaal, met wol en zijde; hij maakt gesneden steenen en gemmen, weef- en borduurwerken, terra-cottas, munten en médailles. En daarnaast figuren of reliefs in hout, cement en brons, zwart- en roodkrijtteekeningen, houtsneden en droge naald-gravures: elke schoone stof beeft voor dezen kunstenaar en wordt door hem bezield met het leven der kunst, dat een goddelijk leven is. De weef- en borduurwerken die de meester maakte, behooren tot de beste versieringen van onzen tijd. Als allen wien het hierbij op edel materiaal en goede techniek aankwam, is hij hiervoor bij Aristide Maillol in de leer gegaan. Er zijn overigens betrekkelijk weinig werken van zijn hand. Veel is verloren gegaan. En hij werkt langzaam en geduldig als een Oosterling, wel wetend dat zonder tijd niets ontstaat dat den tijd zal weerstaan. Zijn werken zijn zeer verspreid, zij bevinden zich in musea en particuliere verzamelingen in Zwitserland (Zürich en Winterthür), Nederland, Parijs, Duitschland (Halle, Hamburg, Hagen, München). Het Haagsche gemeentemuseum voor moderne kunst verwierf reeds grafiek van hem, maar het is te hopen dat ook zijn plastiek – die volste bloei van zijn talent – niet lang meer onttrokken zal blijven aan de exposities onzer openbare verzamelingen. Men heeft zijn werk hier te lande leeren kennen op tentoonstellingen in de kunsthandels Vecht en Goudstikker, welke laatste een groote expositie van zijn oeuvre in het komende voorjaar projecteerde.

Moïssy Kogan boetseert slechts de allereerste gedachte zijner beelden in klei: hij is geen schilder in klei. Maar dan ontwikkelt hij er een negatief van in gips. Kwam hij hierdoor tot z’n monumentale teekening, tot z’n grooten, eenvoudigen en détailrijken vorm, die een samenvatten en geen weglaten is? Michelangelo’s vergelijking van de plastiek met het water van de badkuip, dat, terwijl het ’t bassin verlaat, het lichaam van den bader aan de lucht teruggeeft, is klassiek. Als de plastiek de kunst der welvingen en openingen is, dan holt Kogan den vorm echter uit in plaats van hem te vullen. Op de ateliers van den beeldhouwer Jan Havermans te Amsterdam en Sloterdijk, waar Kogan gedurende z’n verblijven in ons land werkt, heb ik kunnen zien, hoe hij met een paar beitels den gevulden vorm zijner beelden uitholt in twee op elkander passende gipsblokken: voor elke helft der figuur één. Het geheim dezer een groot voorstellingsvermogen eischende werkwijze, waaraan een beginneling zich niet moet wagen, is hem onthuld door de ouden: de Egyptenaren en Etruriërs, die de rijke tradities der Grieken voortzetten evenals de gratieuze wandschilders van Pompeï. Maar hij heeft geen Egyptische of Grieksche vormen noodig om iets nieuws te zeggen: hij is klassiek door de natuur en daardoor doet hij nooit archaïstisch aan. Kogan kent het groote geheim van de kunst van het modelé dat bij alle idealiteit zijner schoone vrouwen den indruk van waarachtig leven en het gevoel van diepte wekt. Hij beschouwt een oppervlak nooit anders dan als het uiteinde van een massa en stelt zich de verschillende deelen van het lichaam voor als de buitenkanten van plastische binnenvormen en niet als meer of minder platte vlakken. Z’n vol en rijk modelé groeit dus van binnen naar buiten, vanuit een kern, zooals elk levend wezen ontstaat.

In de schoone plastieken van Moïssy Kogan schijnt een Griek uit den gelukkigsten tijd verjongd op onze wereld teruggekomen. In de harmonie en schoonheid van zijn kunst vindt men herinneringen aan de oude Grieken, men vindt er de gratie en waardigheid terug, den edelen eenvoud en de stille grootheid, welke volgens Winckelmann de voortreffelijkste kenmerken der Grieksche plastiek zijn. Zij vertoont gelijkenis met den klassieken geest, die er beter begrepen is dan in het werk van het z.g. néo-classicisme. Kogan koos de Grieken als geestverwanten, evenals Aristide Maillol, dien hij goed kent en met wien hij lange wandelingen maakte in de omgeving van Marly, het zomerverblijf van den veteraan der Fransche beeldhouwers. In de steile en zachte grootheid, in de macht en charme zijner kunst, is Kogan de erfgenaam van den grootsten levenden Franschen beeldhouwer en ik ken lieden, wien zijn werk nog liever is, omdat het zich vrijer van de aarde verheft, omdat elke materie welke hij bewerkt, volkomen opgelost en onstoffelijk wordt. Kogan bootst echter evenmin den stijl der Grieksche beeldhouwkunst na als Michelangelo, die eens een jeugdwerk in den grond verstopte en deed opgraven als een antiek beeld. Is zijn kunst niet evenzeer een beeld van het moderne leven, heeft zij niet evenzeer den geest van onzen tijd als die van Zadkine, welker waardeering m.i. niet kan samengaan met de bewondering voor Kogan’s werk. Of zijn wij soms te onrustig en gekweld voor deze sterke en gezonde kunst, zou deze stijl pas die van de toekomst zijn? Paul Gauguin, die naar de kunst van Perzië en Cambodja en een beetje naar die van Egypte keek, noemde het Grieksch, hoe schoon het ook zij, de groote dwaling. Kogan ziet de Grieksche kunst echter niet stompzinnig als een soort naturalisme, noch als het prototype van de kunst der Romeinen en van de renaissance, maar als een ‘romantische’ kunst, die ons niet zegt hoe het leven is, maar hoe schoon het moest en kon zijn. Hij is een idealist, die figuren heeft weten te maken, hooger dan eenige toren, die naar den hemel wijzen eener schoone ziel.

Kogan’s kunst is de uitdrukking van een verlangen, de belofte van een geluk. Z’n haat voor het leelijke is niet minder sterk dan z’n liefde voor het schoone en uit deze haat en uit deze liefde werd z’n kunst geboren, die een schoon beeld geeft van den mensch, zooals deze gaaf uit ’s scheppers hand kwam en nog geen ziekte, ouderdom, vermoeienis, strijd of wraak kende. Uit het ‘labyrinth der wereld’ brengt zij ons in het ‘paradijs der harten.’ Kogan’s beelden zijn ingegeven door een middeleeuwsch aandoende vrouwenvereering, zij zijn een eindelooze adoratie. Als men hem als een mysticus behandelde, zou hij evenals Puvis de Chavannes, – van wien hij evenals Picasso geen kwaad wil hooren spreken, – antwoorden, dat men niets groots maakt, als men niet van de vrouwen houdt. En deze beelden zijn expressief door hun rust. Kogan haat de beweging die de lijnen verplaatst; hij kiest het liefst de oude staande pose of het kalme zitten. Men zou zijn figuren van een berg kunnen gooien, zonder dat zij hunne extremiteiten braken: zóó is de eenheid van den vorm bewaard, ook in die sculpturen welke niet zijn gehouwen in den steen, die daartoe dwingt. Men heeft zich afgevraagd hoe in onzen tijd een werk mogelijk is dat de herinnering aan de Grieken, die jongelingen der wereld, opwekt. En inderdaad is een wijze van denken en voelen als die van Kogan schaarsch in onzen dag. Men verbaast er zich over, dat een mensch, die geheel harmonie is, onder ons leeft, dat wij hem gezien, gesproken en de hand gedrukt hebben. Zijn wij trotsch op hem en toonen wij ons waardig zijn werk te bezitten!


Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: