VERRE VRIENDEN 2

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (47)
EERDERE AFLEVERINGEN

De vader van Antoine is een Italiaan van geboorte, maar genaturaliseerd Hollander, en bekleedt een hoge rang onder ons gezantschap bij de Porte. Als zodanig resideert hij sinds een aantal jaren te Pera. Antoine was als kind te Marseille gekomen en had daar zijn eerste onderwijs ontvangen. Als knaap werd hij op een van de kostscholen in mijn vaderstad gedaan, en wij leerden elkaar in het gelukkige tijdperk van veertien tot zeventien kennen, en droegen elkander wederkerig een warme en trouwe jongensvriendschap toe. De jongensleeftijd is waarlijk zo kwaad niet voor de vriendschap, daar het toch welbekend is dat deze het geluk bemint. Ja, ik zou bijna de jongenstijd de àllergeschiktste voor een wederzijdse genegenheid achten. De latere jongelingschap moge nog even belangloos zijn en evenmin afhankelijk van maatschappelijke scheidsmuren van rang, stand, en wat dies meer zij, maar zij is te rijp; men kent alsdan elkander te veel, te veel van nabij; men heeft reeds te veel kijk op de inwendige mens! Een jongen is geheel buitenkant! Men heeft later geleerd zich rede van zijn genegenheid te geven; te onderzoeken, na te gaan, te verdenken; ook heeft men zo vele zedelijke behoeften, en eist zo velerlei in een vriend! Men heeft voorzichtiger lief, verveelt elkander spoediger, verkoelt lichter, beledigt schielijker. Jongens weten van dat alles niets. De titel ‘een goede jongen’ geeft recht genoeg op dien van ‘goeden vriend’, en er wordt geen andere sympathie gevraagd, dan dat men b.v. allebei graag wandelt, graag vuurwerk afsteekt, graag baadt, graag wat ouder zou zijn, graag de jongejuffrouwen van een kostschool tegenkomt, en niet graag latijnse themata maakt. Het gehele doel der onderlinge genegenheid wordt bereikt, als men zich onder ’t ongestoord genot van een goede verstandhouding tezamen vermaakt. En wordt die goede verstandhouding al eens verbroken, door een kleine jaloezie, of een kleine ontrouw, nu! dan zijn er immers aan weerskanten twee vuisten om te slaan, en twee voeten om beentje te lichten; en dan is het alles over, en men haalt elkaar weer af om tezamen schuitje te varen en in stilte een sigaar te roken, en toont de vuisten aan iedereen en licht het beentje van elk, die niet gelooft dat men weer goemaats is. Ziedaar de vriendschap van die leeftijd.
Antoine en ik althans verstonden elkander best, en vooral dan, wanneer wij bijvoorbeeld beiden op dezelfde jongejuffrouw verliefd waren, een toestand waarin wij zeer dikwijls tezamen hebben verkeerd. Met de meest mogelijke bonhommie wonden wij dan elkander op met de blijken van genegenheid onzer schone, en vonden niets genoeglijker dan tegelijk elkanders mededingers en vertrouwelingen te wezen. Gij hadt ons moeten zien, lezer! als wij bezig waren op onze wandelingen beiden dezelfde naam in een boom te snijden of het stoute plan overlegden om beiden haar een teder briefje te schrijven. Ik herinner mij ook zeer goed de bijzonderheid dat wij op een kermiswandeling onze horoscoop trokken, en beiden voor onze toekomstige gade letterlijk hetzelfde portret zagen, ofschoon wij onder verschillende planeten geboren waren, en het schelletje hem veertien, en mij slechts elf kinderen voorspelde. In het tafereel, dat van mijn toekomstig lot werd opgehangen, kwam voor ‘dat een wagen mij een ongeluk zou dreigen, waarvoor ik echter door de hulp van een goed vriend zou worden behoed’, en ik had op dat ogenblik willen zweren dat die goede vriend niemand anders zou kunnen zijn dan mijn zwartlokkige Antoine. En ondertussen! hoe ver zijn wij vaneengescheurd! – en hoe weinig mogelijkheid bestaat er dat, indien ik ooit in ongelegenheid met rijtuigen kom, het zijn getrouwe arm zijn zal die mij redt. – O, als wij dat eens nagaan, hoe dikwijls wij het personeel moeten veranderen, dat in onze dromen en vergezichten en luchtkastelen optreedt; hoe vaak wij er van afzien moeten, het toneel van onze toekomst te bevolken met degenen die er, in onze mijmeringen, zo menigmaal en in zulke nauwe betrekkingen, op hebben gefigureerd, en zonder welke wij ons bijna geen toekomst denken konden; en hoe, in het toneelspel van ons leven, achtereenvolgens de ene rol voor, en de andere na, aan geheel andere personen wordt opgedragen, dan aan wie wij die hadden toegedacht: dan zien wij eerst recht, hoe wonderlijk de lotbus geschud wordt, en hoe vreemd en wisselvallig de raderen der maatschappij omlopen, en dat wij, aan onze mijmeringen en vooruitzichten toegevende, beuzelden, en met even weinig zekerheid beuzelden, als toen wij onze horoscoop lieten lezen, en het schelletje klinken, en in den kijker naar onze lieve aanstaanden tuurden.
Beets2Om tot Antoine terug te keren. Hij was voor de handel bestemd, en zo ras zijn voorbereidende opvoeding voltooid was, vertrok hij naar Antwerpen om die te leren. Dit was onze eerste scheiding, maar verzoet door het vooruitzicht dat ik hem somtijds zien, en dat hij eenmaal Amsterdam tot zijn vast verblijf kiezen zou. De gebeurtenissen van 1830 dreven hem uit de Scheldestad, en ik zag hem op een goede avond aan mijns vaders huis aankomen, na een overhaaste vlucht uit de bedreigde muren. Hij kwam mij toen zeer belangwekkend voor; vooral daar hij al zijn goed had achtergelaten en een nachthemd van mij te leen vroeg, hetwelk ik zeer avontuurlijk en romanesk vond. Het viel mij echter tegen dat hij nergens een dode kogel of eerlijke wonde had gekregen. Niet lang duurde het, of hij werd door zijn vader naar Constantinopel opontboden. Met veel tegenzin ging hij derwaarts. Hij was aan Holland gehecht. Zijn geboorteland kende hij niet. Zijn vader herinnerde hij zich niet. Zijn moeder was overleden, en in de plaats van deze zou hij een stiefmoeder vinden, niet veel ouder dan hijzelf. In 1831 vertrok hij, en wij namen een droevig afscheid. Ik gaf hem een plattegrond van mijn geboortestad mede, waarop ik met rode stippen alle plaatsen, op welke hij enige betrekking gevoelde, had aangetekend. Hij heeft dit gedenkstuk trouw bewaard. Ik zond hem een brief te Marseille; en weldra kreeg ik er een van hem uit Stamboul, die tot mijn overgrote vreugde, met vele gaten doorprikt en door de azijn gehaald was. Hij was in
zevenentwintig dagen van Marseille tot Constantinopel overgekomen. De pest en de cholera waren een weinig vóór hem gearriveerd; Pera was juist afgebrand, en het huis van zijn vader in de as gelegd. Hij had zich daarop naar diens buitenplaats gespoed. Niemand had hem herkend. Hij had zich bij zijn eigen vader voor een vriend van diens jongste zoon uitgegeven, die hij zelf was, en bracht berichten omtrent hem mee. Hij wist natuurlijk alles zeer nauwkeurig. Aan tafel zat hij op de plaats der ere, naast zijne stiefmoeder. Zijne zusters waren schoon, en zijn vader vond zijn toon met haar kennelijk wat te vrij voor een vreemdeling. Bij het nagerecht had hij zich met een toost en vele tranen bekend gemaakt. Van het land hing hij mij geen aanlokkelijk tafereel op; het was veel te mooi voor de Turken; de Franken waren er trots; de meisjes lui, niet mooier dan ergens anders, onbeschaafd en van niets sprekende dan van de keuken; van tijd tot tijd aan de liefde offerende en hare kinderen op straat verlatend. Hij verzuchtte naar Holland en zijne vrienden. Ik vertroostte hem met een brief, die hij nooit ontvangen heeft, en onze correspondentie ging te niet.

Dit item was geplaatst door Muis.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: