SPROOKJES VOOR KLEINE EN GROTE KINDEREN
Angeline Schoor, geboren en opgegroeid in Haarlem, woont met haar Schotse partner, vier ratten en twee harpen in een oud dijkhuisje op het platteland van de Hoeksche Waard. Op deze idyllische plek heeft zij een praktijk als coach en trainer. Omdat zij in hart en nieren muzikant is, speelt de muziek in haar praktijk een centrale rol. Zo nu en dan staat zij met haar harp op het podium. Tussen de familiebezoeken naar haar tweede thuisland Schotland bereizen zij en Roy zo veel mogelijk nieuwe bestemmingen. De afgelopen jaren heeft uitgeverij Sylfaen al vijf reisverhalen van Angeline uitgegeven. Recent verscheen van haar een sprookjesboek,waarvan hieronder het verhaal ‘De grote beer’ wordt gepubliceerd. In het voorwoord merkte ze over de bundel sprookjes hert volgende op:
‘Verhalen vertellen is onlosmakelijk verbonden met de mensheid en sprookjes zijn al zo oud als de wereld. Het woord sprookje is afgeleid van het middeleeuwse ‘sproke’, dat verhaal of vertelling betekent. In een tijd dat er nog geen televisie en Netflix bestond, vertelden mensen elkaar verhalen. Vaak gingen die verhalen over het leven van alledag, waarbij de verteller putte uit de wereld om hem heen en vooral ook de fantasie de vrije loop liet. In sprookjes zie je vaak koningen, prinsessen en andere adellijke personages, want arme lieden van weleer spiegelden zich graag aan mensen die zij als machtig en succesvol zagen. In dat opzicht is er vandaag aan de dag nog niet veel veranderd. Maar ook figuren als tovenaars, reuzen, dwergen en draken waren populair. Niets leuker dan bovenmenselijke krachten in je verhaal verweven om het allemaal wat smeuïger en spannender te maken. Na een dag van hard werken zaten mensen samen om het vuur en vertelden elkaar verhalen. Deze waren bedoeld als vermaak en om ervaringen op een speelse manier te delen, maar hadden ook een educatief element. Er zat altijd een moraal in en tijdloze normen en waarden als goed en kwaad of arm en rijk vormden de basis van het verhaal. In ieder sprookje zat een les of diepere wijsheid. Gaandeweg transformeerde het sprookje in een vertelling voor kinderen. De volwassenen namen de rol van leermeester aan en gebruikten de oude verhalen als pedagogisch werktuig om hun kinderen te leren over gewenst en ongewenst gedrag. Oude wijsheden, verpakt in een verhaaltje voor het slapen gaan.
Persoonlijk ben ik dol op sprookjes. Als kind las is ze graag, heerlijk om bij weg te dromen. Favoriet waren de verhaaltjes met een personage waarmee ik me kon identificeren. Als volwassene begon ik zelf sprookjes te schrijven. Soms ter vermaak en als voor-het-slapen-gaan-verhaaltje voor mijn zoon, maar vaker om situaties uit mijn leven of nabije omgeving te beschrijven en op die manier van een afstand te bekijken. Al gauw merkte ik dat dit bijzonder helend is. Een persoon of situatie die mij hinderde of irriteerde, werd ineens veel minder vervelend als deze in uitvergrote versie in een sprookje verscheen. Je eigen reactie kon je in het sprookje zelf verzinnen en kon veel adequater zijn dan in het echte leven. Ik was immers zelf de schepper van het verhaal. Als het verhaal geschreven was en ik het teruglas, was het ineens niet ergerlijk maar vermakelijk. Relativeren voor beginners. Ook kon het door jezelf verzonnen verhaal een richting geven naar de oplossing.
Het is daarom dat ik ook in mijn werk als coach en trainer nogal eens naar mijn sprookjes grijp. Ik gebruik ze als metaforen om een situatie te spiegelen en een situatie vanuit het echte leven van een afstand vanuit een fantasievolle wereld te onderzoeken. Soms vraag ik cliënten zelf een sprookje te schrijven over iets wat dwars zit. Daarmee maak je iets wat vervelend is lichtvoetig, bijna leuk. Het maakt je tot je eigen verteller, luisteraar en leermeester.
Dit boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat sprookjes die gaan over het leven van alledag. De personages en gebeurtenissen zijn metaforen voor mensen en situaties die we in ons eigen leven kunnen tegenkomen. Het tweede deel heeft een ander karakter. Net als veel mensen in dit deel van de wereld vier ik ieder jaar Kerstmis met mijn familie. Voor mij heeft dit feest daarnaast echter een spirituele betekenis, die samenhangt met de overgang van donker naar licht en de eindeloze cirkel van geboorte, leven, dood en wedergeboorte. Jaarlijks schrijf ik speciaal voor deze gelegenheid een verhaal met Licht als hoofdthema. Soms zijn het lichtvoetige sprookjes, soms filosofisch getinte overdenkingen. Deze vertellingen zijn bij elkaar gebracht in het tweede deel van dit boek. De sprookjes in dit boek zijn ontsproten aan gebeurtenissen uit mijn eigen leven. Gelijkenissen met in het echt bestaande personen berusten dan ook niet op toeval. De situaties die beschreven worden zijn echter herkenbaar voor kleine en grote kinderen. Want ook al ben ik sprookjesverteller, ik ben ook een heel gewoon mens, net als jij, die struikelt, valt, leert en weer opstaat.
De grote beer
In een bos niet zo ver hier vandaan leefde eens een grote beer. Het was echt een enorme, sterke beer met een dichte zwarte vacht en grote, felle donkere ogen die dwars door je heen leken te kijken. Hij had grote harige klauwen en een zware stem. Kortom, een imposante verschijning. Maar ondanks zijn voorkomen was de grote beer niet de botte bruut waarvoor je hem op het eerste gezicht aan zou zien. Nee, in dat grote harige lijf en achter die snuit met die felle fonkelogen huisde een zachtmoedige ziel en een groot hart met warme plekjes voor de beren om hem heen. Dat waren er veel, want het berenvrouwtje waarmee de grote beer al sinds jaar en dag zijn hol deelde, had veel jonge beren gekregen. Die waren op hun beurt uitgezwermd en ook weer ouders van kleine beertjes waren geworden. De berenkinderen en hun kroost hadden, elk op hun eigen manier, wel iets van de grote beer weg. Bij de ene was het de vorm van de neus of de kleur van de ogen. Bij de ander een manier van lopen of kijken of een in het oog lopende karaktereigenschap zoals een vurig tempera-ment of een vleugje eigenwijsheid. Hoewel allemaal verschillend waren ze toch, ieder op hun eigen wijze, herkenbaar als nazaat van de grote beer. Het was een grote berenfamilie met aan het hoofd, maar vooral in het hart ervan, die ene grote beer.
De grote beer was geen beer van veel woorden, maar toch leerden de beren in zijn familie veel van hem. Hij was dan ook wel een bijzondere beer, sterk maar zacht, altijd eerlijk en oprecht. Ook al kon hij soms best eigenwijs zijn, hij dacht altijd eerst aan zijn berenfamilie en dan pas, op het allerlaatst, aan zichzelf. Dat laatste meestal eigenlijk helemaal niet, want hij had niet zo veel wensen voor zichzelf. Hij was tevreden met weinig en dankbaar voor alle mooie dingen in zijn berenleven. Hij was in staat om te genieten van dingen waar veel beren achteloos aan voorbij gaan: een zonnestraal door de bomen, een onverwachte portie honing in een verlaten bijennest, een wandelingetje maken met een van de kleine beertjes of gewoon met zijn berenvrouw voor de ingang van zijn hol in de lentezon zitten suffen. Door te kijken hoe hij de dingen deed en dat wel of juist niet na te doen, deden de berenkinderen ervaring. Als ze soms domme dingen deden die verkeerd af dreigden te lopen, dan was de grote beer altijd wel in de buurt om het ergste gevaar af te wenden en in ieder geval te troosten, tranen te drogen en het beertje in kwestie weer op de pootjes terug te zetten met de wijze berenwoorden: ‘Uithuilen en opnieuw beginnen.’ Daarmee leerde hij zijn berenkinderen dat geen enkele situatie ooit hopeloos is en dat je altijd weer kunt opstaan en verdergaan. Een wijze en waardevolle les.
Zo leefde de grote beer zijn leven in het bos en zag zijn kinderen opgroeien en uitzwermen. Ook nadat de berenkinderen naar eigen holen waren verhuisd om zelf kleine beertjes te krijgen, bleef de grote beer een belangrijke rol in het leven en handelen van zijn nazaten spelen en zijn manier van leven was nog steeds leerzaam voor de berenfamilie. Door te zijn zoals hij was, bescheiden en rustig en toch altijd aanwezig, drong hij veel dieper door in de harten van zijn berenfamilie dan een andere beer, nadrukkelijker aanwezig en veeleisender, had kunnen doen. De stille betrouwbare aanwezigheid van de grote beer was voor de leden van de berenfamilie een belangrijke pijler van hun bestaan.
Maar ook de grootste en sterkste beer leeft niet eeuwig en er kwam een tijd dat de vacht van de grote beer vaal en plukkerig werd en zijn gang moeizaam. De andere beren vonden dat helemaal niet erg, want ze hielden net zo veel van hem. Misschien zelfs nog wel meer nu ze zelf ouder werden en steeds meer gingen begrijpen wat het is om een beer te zijn. Maar de grote beer vond het heel naar om niet meer groot en sterk te zijn. Hoewel hij vrolijk bleef en nooit klaagde, vrat het aan hem. Gelukkig was de Almoeder hen genadig en liet niet toe dat hij tot hulpeloosheid verviel. Op een donkere nacht, middenin zijn winterslaap, zweefde hij rustig uit zijn leven, op reis naar de bestemming die iedereen heeft maar die niemand kent.
De beren die in het voorjaar achterbleven, waren heel verdrietig toen ze merkten dat de grote beer niet meer wakker werd uit zijn winterslaap en misten hem verschrikkelijk. Hoe moesten ze verder leven zonder de bescherming en geruststellende aanwezigheid van de grote beer? Ze hadden heel veel verdriet en probeerden, ieder op zijn eigen manier, afscheid te nemen van de grote beer. Moeilijke tijden waren dat.
Maar weet je wat nou het mooie was? Doordat de grote beer zo lang ze zich konden herinneren al stil en rustig aanwezig was geweest in hun leven, kon hij daar helemaal niet meer uit weggedacht worden en dat gebeurde dan ook niet. Ze konden dan wel zijn stem niet meer horen of in zijn fonkelende ogen kijken, maar wat ze van hem geleerd en gekregen hadden, was er nog allemaal. Iedere beer in de familie leek op zijn eigen manier nog steeds op hem en dat was een troostrijke gedachte. De grote beer was in hun gedachten en gevoelens en in alle mooie dingen waarvan hij tijdens zijn leven zo genoten had: de zon, de bloemen, samen dingen doen, lekkere hapjes eten en nog honderd andere kleine, dagelijkse gebeurtenissen. Daarmee was de grote beer eigenlijk helemaal niet weg en zou hij er altijd zijn. Hij was in het wezen van alle beren in zijn familie en in alles wat ze van hem geleerd en met hem beleefd hadden. Hij was bij iedere gebeurtenis, in iedere zonnestraal, in de bloemen, het gras, de maan en de sterren. In donkere en koude nachten, als de grote beer het meest gemist werd, keek de berenfamilie omhoog naar de sterrenhemel en als de lucht helder genoeg was, fonkelden tussen miljoenen lichtjes de ogen van de grote beer.
Het boek is te bestellen op de website Da Capo Coaching van Angeline Schoor