BEDRICH SMETANA
Bedřich Smetana (Litomyšl, 2 maart 1824 – Praag, 12 mei 1884) was een Tsjechisch componist die bekend werd door onder meer de opera Prodaná nevěsta (De verkochte bruid) en de cyclus van zes symfonische gedichten: Má Vlast (Mijn vaderland, waaronder het meest bekende de Moldau). Bedrich Smetana was de zoon van een brouwer. Op jonge leeftijd speelde hij al piano en viool en speelde mee in het familiestrijkkwartet. Ondanks de aanvankelijke bezwaren van zijn vader studeerde hij muziek aan het conservatorium van Praag. Nadien kreeg hij een baan als muziekdocent bij een gegoede familie. In 1848 financierde Franz Liszt Smetana, zodat hij zijn eigen muziekschool kon oprichten; nadien nam Smetana deel aan demonstraties tegen de overheerser Oostenrijk en trouwde met de pianiste Kateřina Kolařová. Liszt introduceerde hem ook bij de muziekuitgeverij Kistner. In 1856 ging Smetana naar Göteborg in Zweden waar hij het dirigeren onderwees en kamermuziekrecitals gaf. Hij werd er ook dirigent van de Philharmonische Gesellschaft. In 1859 vertrok Smetana weer naar Praag, omdat zijn vrouw niet tegen het koude weer kon; ze overleed vlak na de terugkeer (19 april 1859) in Dresden. Hij hertrouwde in 1860 met Bettina Fernandová; vertrok weer naar Zweden, maar kwam weer terug in 1861. In 1863 opende hij opnieuw een muziekschool, deze keer om de Tsjechische muziek te promoten. In 1866 werd hij dirigent van het Nationale Theater, om vooral Tsjechische opera’s uit te voeren. In 1874 werd hij in korte tijd doof, een symptoom van syfilis, maar hij ging desondanks door met componeren. Má Vlast werd grotendeels geschreven na zijn doof worden. Zijn eerste strijkkwartet Uit mijn leven is een autobiografisch werk dat de tinnitus uitbeeldt waaraan hij tijdens zijn doofheid leed. Als gevolg van de syfilis werd Smetana in 1883 geestesziek; zijn familie kon hem uiteindelijk niet meer verzorgen en op 23 april 1884 liet men hem opnemen in de psychiatrische kliniek Kateřinky in Praag, waar hij een paar weken later op 60-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven op de Nationale Begraafplaats op de vesting Vyšehrad in Praag. Smetana staat bekend als de eerste componist die muziek met een specifiek Tsjechisch karakter componeerde. Veel van zijn opera’s zijn gebaseerd op Tsjechische thema’s, met als bekendste De verkochte bruid uit 1866. Hij gebruikte veelal Tsjechische dansritmes en zijn melodieën hebben wel wat weg van volksliedjes. Hij was van grote invloed op Antonín Dvořák die op soortgelijke wijze Tsjechische thema’s in zijn muziek verwerkte.
Má Vlast (Mijn Vaderland) is een cyclus van zes symfonische gedichten die Bedřich Smetana in de periode 1874-1878 schreef. In Má Vlast combineerde hij de vorm van het symfonisch gedicht – bedacht door Franz Liszt – met de idealen van de nationalistische muziek uit Tsjechië kende in het einde van de 19e eeuw. Elk gedicht beschrijft een aantal aspecten van het landschap, de geschiedenis of de sagen en legenden van Bohemen. Uitvoeringen van de complete cyclus zijn relatief zeldzaam, maar het tweede symfonische gedicht Vltava (De Moldau) behoort tot de meest gespeelde orkestwerken uit de periode van de romantiek. Dat stuk werd door Smetana tussen 20 november 1874 en 8 december 1874 geschreven. Hij schreef het stuk eerst als een piano soloversie en arrangeerde het later voor orkest. De première was op 4 april 1875. De Moldau is met 440 kilometer de langste rivier van Tsjechië. De rivier ontstaat uit een aantal bronrivieren in het Bohemer Woud en mondt uit in de Elbe, na Bohemen van zuid naar noord te hebben doorkruist met een passage langs de Tsjechische hoofdstad Praag. Vroeger werd de rivier ook wel de Moldava genoemd – ontstaan uit het Germaans Wilth-ahwa, wat ‘wild, reizend water’ betekent – maar die aanduiding is in onbruik geraakt. De Moldau ontstaat in het Bohemer Woud uit een aantal bergstroompjes die samen twee bronrivieren vormen: de Warme Moldau en de Koude Moldau. De Warme Moldau is de langste van beide en ontspringt op de hellingen van de Černá hora, nog net op Tsjechisch grondgebied. De Warme Moldau wordt gevoed door een aantal zijriviertjes die eveneens de naam Moldau dragen: de Kleine Vltava en de Grassige Moldau. De Koude Moldau ontspringt op Beiers grondgebied en passeert de grens voorbij Haidmühle. De bron van de Koude Moldau ligt op de hellingen van de 1.167 meter hoge Haidel in het Beierse Woud. De Warme en de Koude Moldau verenigen zich ten zuiden van Volary, kort voordat de Moldau het Lipnomeer bereikt, het eerste en grootste van een reeks stuwmeren die de Moldaucascade wordt genoemd. De stuwmeren werden in de jaren vijftig aangelegd, vooral om de waterstand te reguleren en de stroomafwaarts gelegen plaatsen te behoeden voor overstromingen. Niettemin treedt de Moldau nog geregeld buiten haar oevers, bijvoorbeeld in augustus 2002, toen het water in de straten van Praag stond. Na Praag mondt de rivier bij Mělník uit in de Elbe. De Moldau is op dat punt waterrijker en langer dan de Elbe zelf. De Moldau is bevaarbaar vanaf ongeveer twintig kilometer stroomopwaarts van Praag. In zijn De Moldau beeldt de componist de loop van de rivier uit, beginnend als kabbelend beekje, dat al snel een wilde, ruige bergstroom wordt, daarna groter en rustiger wordt en grote plaatsen passeert en ten slotte in een andere rivier uitmondt.
.
.