JUDITH EN HOLOFERNES – HEER HALEWIJN – HALLOWEEN 1
De katholieke kerk en de oosters-orthodoxe kerken erkent tien (of volgens sommigen elf) boeken als gezaghebbend, hoewel ze niet behoren tot de traditionele Hebreeuwse canon behoren. Deze boeken, die stammen uit de periode uit de periode tussen de Hebreeuwse Bijbel en het Nieuwe Testament (ca. 225 en 100 v.Chr.), worden deuterocanonieke boeken genoemd. Ze werden opgenomen in de Vulgaat, de belangrijke Bijbelvertaling in het Latijn die tussen 390 en 405 na Chr. door Hiëronymus in opdracht van paus Damasus gemaakt. Ze dankt haar naam aan de uitdrukking ‘versio vulgata’ (‘volkse versie’) van het Latijn waarin ze is geschreven zodat een voor iedereen beter begrijpbare versie voorhanden kwam. De Vulgaat was de eerste en eeuwenlang de enige christelijke Bijbelvertaling die het Oude Testament uit het oorspronkelijke Hebreeuws vertaalde. Vanaf het Concilie van Trente in 1546 aanvaardde het Vaticaan deze editie als enige gezaghebbende, waardoor vanaf dat moment de katholieke vertalingen van de Bijbel gebaseerd waren op het Oudgrieks en Hebreeuws, de oorspronkelijke talen van de Bijbel. Veel vertalingen in het Nederlands zijn op de Vulgaat gebaseerd. De protestante kerken kende Bijbelvertalingen die gebaseerd waren op de zgn. Lutherbijbel uit 1534. Maarten Luther en andere hervormers erkenden de tien boeken niet als gezaghebbend en sindsdien worden ze door protestanten apocrief genoemd, waardoor dat woord een negatieve bijklank kreeg.
Een van die deuterocanonieke/apocriefe boeken is het boek Judith, wat ‘vrouw uit Judea’ betekent. Het is van de weinige Bijbelse verhalen waar de macht van de vrouw die van de man overstijgt. Andere voorbeelden in de Bijbel zijn Samson en Delila, en Jaël en Sisera. Het verhaal is waarschijnlijk gebaseerd op een Aramees origineel van 100 v.Chr. De auteur geeft, met de nodige historische verdraaiingen, het verhaal weer van de Syrische koning Demetrius I die rond 163 v.Chr. zijn generaal Nikanor naar Judea stuurde, maar het leger werd verslagen en Nikanor werd onthoofd. Deze geschiedenis was de lezers ongetwijfeld zeer bekend; de schrijver parodieert hier ironisch op. De stad Betulia werd belegerd door de legendarische Holofernes, een gevreesd legeraanvoerder, die van Nebukadnessar II, de machtigste koning van het Nieuw-Babylonische Rijk, de opdracht kreeg de hele wereld te veroveren. Het enorme Assyrische leger trekt naar het westen en lijkt onoverwinnelijk. De Israëlieten sloten de passen af, bouwden versterkingen op alle hoge bergtoppen en wierpen hindernissen op in de vlakten. Holofernes ging echter niet de strijd aan in een gewone veldslag, maar bezette de waterbron die aan de voet van de berg ontsprong. Alle inwoners van Betralie waren voor hun water van deze bron afhankelijk en zouden van de dorst omgaan of hun stad moeten overgeven. De stedelingen raakten inderdaad uitgedroogd en stonden op het punt zich over te geven. Toen Judith, een rijke, vrome en aantrekkelijke weduwe, hoorde dat de stadsbestuurders hadden besloten om over vijf dagen toe te geven aan de aanvallers, ontbood zij Ozias en de andere ouderlingen bij zich. Ze las de mannen ongenadig de les. Hoe haalden ze het in hun hoofd om niet te vertrouwen op God? Ze kondigde aan die avond de stad te verlaten om ‘een werk te doen’, maar weigerde aan te geven wat. Judith maakte zich daarna op en ’s nachts trok samen met haar bediende Abra plus een grote voorraad wijnkruiken naar het Assyrische legerkamp. Vanwege haar schoonheid kon ze moeiteloos de tent van Holofernes bereiken. Die besloot haar binnen te laten en gaf zijn dienaren de opdracht hen ’s nachts niet te storen, hopend op een lange liefdesnacht. Judith voert de generaal echter dronken en die valt uiteindelijk in een diepe slaap. Judith liep toen naar het bed, tot vlak bij Holofernes’ hoofd, nam daar zijn zwaard, pakte hem bij zijn lange haren beet en hakte met al haar kracht Holofernes met twee slagen het hoofd af. Ze rolde zijn lichaam van het bed en haalde de draperie van de bedstijlen. Even later kwam ze naar buiten en overhandigde Holofernes’ hoofd aan haar slavin, die het in de reiszak deed waar haar voedsel in had gezeten. Judith ging terug naar haar stad, met het hoofd van Holofernes als trofee. De inwoners vallen de belegeraars aan, die in verwarring raken als ze zien dat het hoofd van Holofernes op de stadsmuur is tentoongesteld. Het Assyrische leger slaat op de vlucht, op de hielen gezeten door de Joodse belegerden.