JEF LAMBEAUX – DE MENSELIJKE DRIFTEN

De Belgische beeldhouwer Jef Lambeaux werkte tussen 1886 en 1898 aan een monumentaal werk dat hij De Calvarieberg des Menschdoms wilde noemen, maar bekend zou worden onder de naam De menselijke driften. Het ontwerp was een houtskooltekening op doek op ware grootte, dat eerst werd voorgesteld op het driejaarlijkse Salon van Gent. Het ontwerp veroorzaakte beroering, maar koning Leopold II plaatste in 1889 toch de bestelling bij de kunstenaar. Bedoeling was om het klaar te krijgen voor de Wereldtentoonstelling van 1897. Leopold II belastte zijn hofarchitect Alphonse Balat met het ontwerp, maar deze stelde voor om het over te laten aan zijn stagiair Victor Horta. Voor de uitvoering van het reliëf van acht bij twaalf meter in marmer uit Carrara betaalde hij 136.000 frank. Het is een allegorische voorstelling van alle menselijke gevoelens, emoties en toestanden zoals blijdschap, geluk, verliefdheid, jeugd, ouderdom, moederschap, zonden, kwellingen en andere zielstoestanden van de menselijkheid. Centraal staat de triomftocht van ‘Pietje de dood’ in plaats van een goddelijke macht. De theatrale, neobarokke figuren refereren aan Rubens, Michelangelo en de Hellenistische beeldhouwkunst. In het werk staat niet de goddelijke macht centraal maar de triomftocht van wat in Vlaanderen ‘Pietje is dood’ heet en in Nederland bekend staat als Magere Hein. Deze personificatie van de dood wordt meestal afgebeeld als een levend geraamte in een donker gewaad, met een kap over het hoofd om zijn schedel aan het zicht te onttrekken, en hij heeft een zeis in een benige hand. De zeis symboliseert dat de dood iedereen treft, immers: een zeis maait alle korenhalmen om. Soms staat Magere Hein symbool voor de alles verslindende tijd; dan draagt hij vaak ook een zandloper bij zich. Vooral christelijke bezoekers namen aanstoot aan het tafereel. In katholieke kranten schreef men dat Lambeaux ‘met den vleeschduivel bezield was en dat het Horta-Lambeaux Paviljoen waar het werk was ondergebracht ‘een marmeren bordeel’ was. Horta had oorspronkelijk een open voorzijde gepland. Via een lichtstraat in het dak viel het daglicht van bovenuit op de sculpturen. Dat paviljoen is een klassiek geïnspireerd bouwwerk met vierkantig grondplan, in 1890 ontworpen door de architect Victor Horta en gebouwd in de periode 1891-1899. Zo was het te bezichtigen op de wereldtentoonstelling (sommige delen in gips) en bij de inauguratie op 1 oktober 1899 was het reliëf zichtbaar door de deuropening van de onafgewerkte tempel. Lambeaux wilde een andere belichting en was ook niet tevreden over de open-zuilenconstructie van Horta, waardoor het kunstwerk te zichtbaar was voor voorbijgangers. Hij liet zijn ongenoegen duidelijk blijken, waarna Horta als reactie drie dagen later een houten afsluiting plaatsen achter de zuilen. In 1906 paste hij met tegenzin zijn plan aan: zijn nieuwe ontwerp voorzag in een muur en schoof de zuilen vooruit. Hij wilde niets meer te maken hebben met de uitvoering in 1909-1910. Op het fronton en de vier hoeksokkels moesten bijkomende sculpturen komen, maar die zijn nooit uitgevoerd. De controverse leidde tot een reuk tussen beeldhouwer en architect. Toen Horta in 1910 een gesloten gevel ontwierp met een ijzeren deur die gesloten bleef, was Lambeaux al overleden. Het was de wens van Lambeaux om begraven te worden in het paviljoen met zijn meesterwerk, maar hij kwam met de eenvoudige steen die hij had voorzien terecht op de begraafplaats van Sint-Gillis te Ukkel.

Koning Boudewijn schonk in 1967 de grond rond dit paviljoen en het oriëntalistisch paviljoen ernaast voor een eeuw in erfpacht aan de koninklijke familie van Saudi-Arabië. Het oriëntalistisch paviljoen werd dan uiteindelijk de Grote Moskee van Brussel en het Islamitisch Cultureel Centrum van België. Naar verluidt had men in het Hortapaviljoen een museum voor islamitische kunst willen onderbrengen. Het heeft niet veel gescheeld of het beeldhouwwerk van Lambeaux zou worden afgebroken, maar dat wist de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen te verhinderen. De deur van het paviljoen bleef wel regelmatig openstaan, zodat men het ongehinderd kon bezoeken. De uitbating werd in de jaren tachtig overgedragen aan het nabije Jubelparkmuseum, maar het gebouw takelde verder af. In 2014 werd overgegaan tot restauratie van het paviljoen en het kunstwerk. Daarbij werd de ijzeren deur vervangen door een houten deur met een kijkgat. Lange tijd was het paviljoen beperkt toegankelijk voor het publiek (enkel op aanvraag en onder begeleiding). Daar werd een einde aan gesteld omwille van de ‘onveilige’ staat van het gebouw, dat leed onder waterinsijpeling. Vanaf 2007 werden plannen gemaakt voor een restauratie, waarmee in 2013 eindelijk werd begonnen. Vanaf 2015 is het paviljoen meer toegankelijk geworden, enkele dagen per week bezoeken gedurende de zomertijd. Doordat er meerdere partijen een zekere verantwoordelijk hebben over het paviljoen is het onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de grotendeelse niet-toegankelijkheid van het paviljoen. Er werd gespeculeerd over dat het kwam door onwil van koning Boudewijn, dat er tegenwerking was van de Saoedi’s of dat er zeer praktische bezwaren waren, zoals gebrek aan verwarming, sanitair en personeel.



Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: