MICHIEL VAN KEMPEN

61e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Michiel van Kempen (Oirschot, 4 april 1957) is een Nederlandse schrijver, dichter, letterkundige en surinamist. Van zijn eigen hand verschenen romans, verhalen, essays, reisverslagen, scenario’s en gedichten. Hij stelde een groot aantal bloemlezingen uit de Caraïbische literatuur samen en van zijn vele studies over de Surinaamse literatuur geldt het tweedelige Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003) als het standaardwerk over de Surinaamse literatuur. Die tweedelige handelseditie was gebaseerd op de gelijknamige vijfdelige serie, waarmee hij op 5 juni 2002 aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde. In 1400 pagina’s geeft Van Kempen een overzicht van de orale en geschreven literatuur van Suriname. In dit werk veegt Van Kempen vakkundig de vloer aan met het boek Vóór honderd jaren in Suriname: tafereelen uit het plantersleven, dat de geestelijk Joseph Witlox in 1890 publiceerde bij uitgever Mosmans in ‘s-Hertogenbosch. Het boek bevatte een novelle die zich afspeelt in Suriname en zes verhalen die met de kolonie niets van doen hebben, maar het duidelijk dat de schrijver nooit een voet op Surinaamse bodem had gezet en dat er een behoorlijk christelijk sausje over het verhaal hing. Aan zijn grote literatuurgeschiedenis van Suriname gingen enkele deelstudies vooraf: De Surinaamse literatuur 1970-1985 (1987) en het populaire Surinaamse schrijvers en dichters (1989). Hij publiceerde ook een paar grote bloemlezingen als de Spiegel van de Surinaamse poëzie (1985), Mama Sranan; 200 jaar Surinaamse verhaalkunst en (met Wim Rutgers) Noordoostpassanten; 400 jaar Nederlandse verhaalkunst over Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba (2005). Publicaties die veel, bijna vergeten werk onder de aandacht hebben gebracht van lezers.

In deel 3 van zijn standaardwerk beschrijft Van Kempen de periode 1596-1923, waarbij hij in de inleiding opmerkt: ‘Het moderne leven van de tweede helft van de 19de eeuw ging niet aan de kolonie voorbij. In 1876 had Paramaribo straatverlichting gekregen, in 1889 telegraafaansluiting via het wereldnet, in 1897 elektrische verlichting. De goudwinning kreeg in de jaren ’90 nieuwe impulsen, zowel door de uitspraak van de tsaar van Rusland dat het goudgebied tussen de Lawa en de Tapanahoni tot Suriname moest worden gerekend, als door de toepassing van machinale winningsmethoden.1 In 1903 werd begonnen met de aanleg van een spoorbaan voor de goudtrein die in 1908 tot Kabel zou komen; in dat jaar bereikte de goudwinning met 1210 kilogram haar hoogste punt. In ‘De goutoeman’ in zijn Schetsen en typen uit Suriname tekende Jacq. Samuels een goudarbeider tijdens het kortstondige prinsenleventje dat deze leidde bij een bezoek aan de stad, rond 1904. (……) In de jaren ’30 van de 20ste eeuw leverde de goudindustrie nog geregeld sinjeurs in de stad af zoals Samuels die schetste. Daarna zakte de sector in, om in de laatste vijftien jaar van de eeuw weer op te bloeien. De plantagekolonie, die met 646 plantages in 1796 haar hoogtepunt had gekend, droeg in de eerste helft van de 19de eeuw nog stevig bij aan het nationaal product, maar die bijdrage zou gestaag afkalven. In 1910 waren er nog 5 suiker- en 75 koffie- en katoenplantages; in 1925 waren er al 10 minder. Het landbouwareaal dat vlak vóór de afschaffing van de slavernij nog 40.346 hectare bedroeg, was in 1910 tot iets meer dan een kwart gereduceerd: 11.994 hectare. De Panamaziekte teisterde de bacovenverbouw en de krullotenziekte de cacaoteelt. Het gistte onder de hindostaanse en javaanse contractarbeiders die moesten werken onder omstandigheden die de slaventijd nabijbrachten. In 1902 kwamen de arbeiders op de suikerplantage Mariënburg in opstand en vermoordden de directeur James Mavor – een episode die verbeeld zou worden in de romans Tweemaal Mariënburg (1997) en Herinneringen aan Mariënburg (1998) van Cynthia Mc Leod. Ook op andere plantages bleef de onrust jaren aanhouden. Joh. Marcus waarschuwde in zijn brochure Kan Suriname’s lot worden verbeterd? in 1906: ‘Ons volk lijdt onmiskenbaar in zeer hooge mate aan gebrek aan energie en mist de zoo noodige begrippen van samenwerking, waardoor de plichten, welke het geroepen is te vervullen ten einde zich moreel en sociaal op te heffen en de plaats in te nemen, die elk beschaafd burger in de maatschappij toekomt, verwaarloosd woorden.’

Van Kempen was een tijdlang leraar Nederlands, tussen 1980 en 1982 in Nijmegen en tussen 1983 en 1987 in Paramaribo. In Suriname werkte hij ook als docent literatuurwetenschap en ‘creative writing’ aan de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs en als coördinator van de Sectie Literatuur, van de afdeling Algemene Culturele Zaken van het Ministerie van Onderwijs en Cultuur. Hij doceerde ook aan de Hogeschool van Amsterdam. Van 2011 tot 2018 werkte hij ook als docent Nederlands aan twee lycea in Amsterdam. Van 1991 tot 1995 was hij de coördinator van het Suriname-project aan de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (resulterend in de 8000 titels omvattende Suriname-catalogus) en van 1994 tot 1998 als wetenschappelijk onderzoeksmedewerker aan de Universiteit van Amsterdam. Hij gaf gastcolleges aan tal van universiteiten overal ter wereld. Voor uitgeverijen, festivals en fondsen werkte hij als adviseur. Vanaf 1 september 2006 is Van Kempen bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam; de eerste die deze post bekleedt. In 2006-2007 was hij ook hoofdredacteur van het tijdschrift Oso. Hij is medeoprichter en bestuurslid van de Werkgroep Caraïbische Letteren van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, medeoprichter en voorzitter van de Stichting Edgar Cairo en de oprichter en eerste redacteur van De Ware Tijd Literair, de Literaire Pagina van het grootste Surinaamse dagblad. Daarnaast was/is hij redacteur van verschillende tijdschriften en heeft hij in een eindeloze rij tijdschriften artikelen en literatuurkritieken gepubliceerd. Zijn kritieken werden gebundeld in De geest van Waraku (1993). Met fotograaf Michel Szulc-Krzyzanowski publiceerde Van Kempen twee fotoboeken: Woorden die diep wortelen (1992) over schrijvers en vertellers in Suriname, en Woorden op de westenwind (1994) over Surinaamse schrijvers buiten hun land van herkomst. Aan Albert Helman wijdde Van Kempen zes essays in Kijk vreesloos in de spiegel (1998). Hij verder twee romans, verschillende verhalenbundels en twee kinderboeken op zijn naam staan.

Met zoveel inspanningen voor de Surinaamse literatuur kan hert geen verbazing wekken dat Van Kempen talloze onderscheidingen heeft gekregen, zoals Rahmān Khān-prijs (1987), de Nederlandse/Vlaamse ANV-Visser Neerlandia-prijs (2004), de benoeming tot Officier in de Ere-Orde van de Gele Ster aan de vooravond van de 30e verjaardag van de Surinaamse onafhankelijkheid (2005), Ridder in de Orde van Oranje-Nassau (2007) en de Gaanman Gazon Matodja Award (2009), allemaal voor zijn niet aflatende inzet voor de Surinaamse literatuur en in het bijzonder voor de wijze waarop hij daarbinnen de literatuur van de marrons heeft gepresenteerd.

Maar uiteraard is er altijd wel iemand te vinden die ontevreden is. In Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur (2003) beschuldigde Van Kempen de Hindoestaanse schrijver, dichter en columnist Gangadin van plagiaat en het pronken met nooit verworven academische titels. Sindsdien voert Gangadin een verbeten strijd tegen Van Kempen, die soms bizarre trekjes krijgt. In 2015 schreef Gangadin een anonieme brief aan ‘negerboer’ Van Kempen, waarin hij dreigde op en rond de Universiteit van Amsterdam een pamflet te gaan verspreiden. Hij beschuldigde de hoogleraar er onder meer van slecht presterende studenten te ronselen voor de Islamitische Staat en dat hem een baan als imam in het Midden-Oosten in het vooruitzicht was gesteld indien hij zijn baan aan de UvA kwijt mocht raken. Bij het pamflet was een foto gevoegd waarop Van Kempen poseert met een exemplaar in de handen van Striptease Zonder Muziek, de vijfde en laatste bundel van Gangadin, uit 1987. Dit soort pestgedrag vond al jaren plaats, ondanks het feit dat Van Kempen door rechtbanken steeds in het gelijk werd gesteld en Gangadin tot flinke boetes werd veroordeeld vanwege de stelselmatige chantage, afpersing en laster.
In januari 2020 werd Van Kempens bijzondere leerstoel Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam verlengd, waarover in Folia een interview met de hoogleraar plaatsvond, waarin het belang van deze enige leerstoel in Nederland die exclusief gericht is op de cultuur van de voormalige koloniën Antillen en Suriname. In het interview legt hij uit waar zijn grote persoonlijke fascinatie met de Caraïben vandaan momt: ‘De voortdurende aanwezigheid van dat gebied in Nederland. Als je in Amsterdam van het station naar het Maagdenhuis loopt, kom je voortdurend herinneringen en cultureel erfgoed tegen die verwijzen naar de cultuur, de slavernij, de plantages in Suriname en de voormalige Antillen. Het heeft mij altijd verbaasd dat we daar zo weinig van weten.’

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: