FREDERIK PAUL & ARTHUR PHILIP PENARD
63e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD
De broers Frederik Paul Penard (Paramaribo, 26 januari 1876 – Paramaribo, 4 september 1909) en Arthur Philip Penard (1880- 1932) behoorden tot een welvarende familie in Suriname. Vader Frederik Paul Penard sr. (1801-1849) maakte een fortuin met de handel in hout en hun moeder Philippa Salomons (1850- 1926) was mogelijk een nazaat van Alexander Salomons, vendumeester in Paramaribo. Frederik Paul Penard jr. was de oudste van de vier zoons van het echtpaar. Hij werkte samen met twee jongere broers, Thomas Edward Penard en Arthur Philip Penard, aan onderzoek naar de vogels van Suriname en de taal, religie en gebruiken van de inheemse bevolking van het land. Toen hij negen was, werd vastgesteld dat Frederik aan lepra leed. Als gevolg werd Frederik, net als zijn broer Arthur, van school gehaald en thuis in isolement geplaatst. Thomas Penard en William Penard, de vierde zoon van het echtpaar, werden naar de Verenigde Staten gestuurd om besmetting met de ziekte te voorkomen. Thomas Penard zou er ook als ornitholoog actief zijn. Al van jong af aan gingen Frederik en Arthur met hun vader mee op zijn tochten door de binnenlanden van Suriname. Op jonge leeftijd werden Frederik en Arthur echter getroffen door lepra, waardoor zij aan huis gekluisterd raakten. In hun ouderlijk huis onderwezen Frederik en Arthur zichzelf over verschillende natuurwetenschappelijke onderwerpen. De grootste interesse had de studie van de Surinaamse ornithologie. Omdat zowel Frederik als Arthur aan lepra leden en daarom aan huis gekluisterd waren, konden zij zelf geen vogels verzamelen. Daarom betaalden zij vissers en jagers, vaak inheemse Kari’na, om vogels en eieren voor hen te verzamelen. Op deze manier verzamelden zij een belangrijke ornithologische collectie, waarvan zij een klein deel schonken aan het British Museum en een groot deel aan het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie in Leiden. Terwijl Arthur voornamelijk zorgde voor het verkrijgen en voorbereiden van de vogels en eieren, schreef Frederik de publicaties van het gezamenlijke onderzoek, die wél onder hun beider naam werden gepubliceerd.
Door intensieve contacten met de Karaïben konden zij een grote ornithologische verzameling aanleggen en de taal en cultuur van de oorspronkelijke bevolking van Suriname bestuderen. Door hun ziekte werden beiden blind, maar toch publiceerden Frederik en Arthur in 1908 De vogels van Guyana (Suriname, Cayenne en Demerara), dat jarenlang hét ornithologisch standaardwerk zou blijven. Een jaar eerder was De menschetende aanbidders der zonneslang al verschenen, waarin de folklore en religie van de Caraïben centraal stonden. In hun voorwoord schrijven de auteurs dat hun motivatie om over ‘de indianen’ te schrijven, voorkomt uit het feit dat er tot dan toe alleen oppervlakkig over hen geschreven werd. Het is een ‘psychologische studie over de innerlijke gedachten, wereldbeschouwing en logica van een volk van dichters, van vrije mensen die zullen uitsterven zonder ooit den blanken onderdanig te zijn geweest’. Uitvoerig wordt stilgestaan bij de geschiedenis van de Karaïben sinds de ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus. De Karaïben noemden zichzelf overigens Kari’na genoemd. Ze zijn een inheems volk van de Zuid-Amerikaanse kuststreek van Venezuela tot Brazilië, met opmerkelijke concentraties in de benedenlandse gebieden van Suriname en Frans-Guyana. Historisch zijn zij verwant aan de Cariben die de Kleine Antillen bewonen. Tussen de verschillende gemeenschappen bestaan verschillen qua taal en culturele gebruiken.
In Suriname concentreren de Karaïebse dorpen zich aan beide zijden van de monding van de Marowijnerivier, de oostelijke grensrivier met Frans-Guyana, met als voornaamste nederzetting aan Surinaamse kant Galibi en aan Frans-Guyanese kant Awala-Yalimapo. Er zijn verder verspreide dorpen in het district Para, waar zich in de zeventiende eeuw de eerste, veelal joodse, plantagehouders zich vestigden. Hun voormalige nederzetting, die in 1832 definitief werd verlaten na een grote brand, staat nu bekend als Jodensavanne en staat op de lijst om te worden voorgedragen als UNESCO Werelderfgoed. Ook in het Wayambo-Coppenamegebied zijn enkele Karaïbse dorpen. De vroege studies van onder meer Arthur Philip en Frederik Paul Penard spraken over de Kari’na als de zonaanbidders die mensenoffers brachten en wie kannibalisme niet vreemd was. Waarschijnlijk is dat vooral ingegeven door eerdere negentiende eeuwse beeldvorming van buitenaf om de Kari’na als agressief voor te stellen. Recent onderzoek wijzen het idee dat de Karaïben menseneters waren in ieder geval af. De figuur die als verpersoonlijking van de temperamentvolle Kari’na-aard gezien kan worden, is Kenaima. Dat woord is zowel de aanduiding voor het Oordeel als voor de bloedwraak bij familieveten. In de inheemse mythologie is Kenaima de zoon van een door blanken doodgemartelde hoofdman die zwoer zijn vader te zullen wreken. In de letterkunde verkreeg de Kenaima-wraakgeest ook buiten de inheemse vertelschat verspreiding door het jeugdboek van Thea Doelwijt Kainema de Wreker en de menseneters (1977). De beeldvorming is dus haar eigen weg gevolgd; bloedwraak komt sinds mensenheugenis bij de Kari’na niet meer voor.
De grote toegevoegde waarde van de broers Penard zit hem in het feit dat zij in De menschetende aanbidders der zonneslang verhalen die jarenlang door mondelinge overlevering bewaard bleven, hebben opgeschreven. Zo kunnen wij nu lezen over de Legende van de Kanibaal-Priester, over het Gevecht van een Piaaiman met een Priestergeest, de Legende van Onone, de Legende van Jorobodie en Legende van den Bloeddrinkenden Neger. Deze laatste legende gaat over een zwarte man genaamd Boesibaroenoe, een verrader die zijn ‘rasgenoten’ aangaf bij de blanken. Hij zoog het bloed uit zijn slachtoffers en gooide hun lichamen naar de slangengeest. Joeri, een Arowakse piaiman ofwel een religieus leider van het volk der Arowakken, maakte hem onschadelijk door hem onder water vast te binden. De Penards merken op het verhaal gaat over Quassie van Timotibo, die van de indianen de kruiden had geleerd die ziekten zoals lepra konden genezen. Quassie speelde als vrijgemaakte slaaf een dubbelrol en hielp het koloniale gezag regelmatig om van de plantages weggelopen slaven terug te vinden. Maar de naam Boesibaroenoe kan ook een verbastering zijn van ‘Bos-Baron’. Baron was een van de meest gevreesde leiders van de marrons in de tweede helft van de 18e eeuw. Het boek staat boordevol verhalen en anekdotes. We leren bijvoorbeeld over het voedsel, de jacht en de visserij. Ook het huwelijksleven van de Karaïben en polygamie, liefde voor ouders en kinderen, opvoeding, hun drankgebruik en feesten, en rituelen rond de dood komen uitvoerig aan bod. Daarnaast vinden we er veel informatie en afbeeldingen van inheemsen en hun kunst- en gebruiksvoorwerpen zoals aardewerk en vlechtwerk. In 1908 verschenen deel II, Het woord van den Indiaanschen Messias, en deel III, Neo-Sophia of de cirkelleer van tijd en ruimte.
In 1909 ontvingen de broers een zilveren medaille van het Koloniaal Museum (het tegenwoordige Tropenmuseum) voor hun verdiensten in het onderzoek naar de natuur en inheemse cultuur van Suriname. Kort daarop, in 1909, overleed Frederick aan de gevolgen van lepra. Na het overlijden van Frederick zette Arthur het gezamenlijke onderzoek voort en publiceerde, soms samen met Thomas Penard, zowel over de cultuur van de Kari’na, als over de vogels van Suriname. Door het overlijden van Frederick Penard werd het grote werk waaraan de broers samen werkten, een encyclopedie van de cultuur van de Kari’na, nooit afgerond en niet gepubliceerd. Na het overlijden van Frederick stuurde Arthur het manuscript van deze encyclopedie naar zijn broer Thomas in de VS, met het doel deze gepubliceerd te krijgen, wat Thomas niet lukte. In 1950 arriveerde dit manuscript bij het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden. Doordat er geen expertise over het materiaal was, raakte het document al snel in de vergetelheid en verdween in de depots van het museum. In 2013 werden in het Museum Volkenkunde in Leiden bij de verbouwing van de bibliotheek manuscripten bestaande uit 6500 handgeschreven fiches gevonden. Deze bevatten waardevolle informatie over de geesteswereld van de Surinaamse ‘indianen’. De gebroeders Penard schreven in 1907 met eerbied over de geschiedenis en folklore van de oorspronkelijke inwoners van Suriname, iets wat tot dan toe ongebruikelijk was. Zij verdienen een ereplaatsje in het Surinaams Museum en de Surinaamse bibliotheek.