BOUDEWIJN DE GROOT

Boudewijn de Groot (Batavia, 20 mei 1944) werd aan het eind van de Tweede Wereldoorlog in een Japans interneringskamp in Batavia geboren. Zijn moeder, Sophie Elisabeth Saueressig, overleed in juni 1945 in het Japanse interneringskamp Tjideng in de omgeving van Batavia. Het interneringskamp voor speciaal ingericht voor (vooral Nederlandse) vrouwen en kinderen; de mannen en jongens werden ondergebracht in andere kampen, vaak kampen voor krijgsgevangenen. In eerste instantie stond Tjideng onder burgergezag en waren de omstandigheden dragelijk. Toen echter de militairen het gezag overnamen werden privileges (zoals het zelf mogen koken en de mogelijkheid voor kerkdiensten) al snel ingetrokken. Bezittingen moesten worden afgestaan, en tweemaal daags moesten alle gevangenen aantreden op appel en moest er gebogen worden in de richting van Japan. Er kwam een centrale voedselvoorziening en de kwaliteit en hoeveelheid voedsel nam snel af. Honger en ziekte sloegen toe en omdat er geen medicijnen beschikbaar werden gesteld steeg het aantal dodelijke slachtoffers. In 1946 keerde het gezin terug naar Nederland, waar de kinderen in verschillende gezinnen werden ondergebracht, zodat zijn vader kon terugkeren naar Indië. Boudewijn kwam terecht in het gezin van een tante in Haarlem. In 1951 keerde De Groots vader voorgoed terug uit Indië, waarna hij in Nederland hertrouwde en het gezin werd herenigd en zich vestigde in Heemstede. Hier maakte Boudewijn in 1952 kennis met Lennaert Nijgh, die in dezelfde straat kwam wonen en naar dezelfde school ging. Veel contact hadden ze aanvankelijk niet, omdat Boudewijn een klas hoger zat dan Nijgh. Na de lagere school ging De Groot naar het Coornhert Lyceum. Hij had ondertussen gitaar leren spelen en maakte op school indruk met liedjes van Jaap Fischer en Jacques Brel. In de vriendengroep, die hij opbouwde op het lyceum, dook ook Nijgh weer op, die weliswaar op een andere school zat, maar voornamelijk optrok met leerlingen van het Coornhert Lyceum. Na hun examenjaar in 1962 schreven beiden zich in voor de filmacademie. Tijdens een van de huisvertoningen van een filmpje dat De Groot en Nijghs hadden opgenomen,met twee nummers van Boudewijn, werd hij ontdekt en aangespoord meer liedjes te gaan schrijven. De Groot nam Nijgh in de arm als tekstschrijver, waarop het duo enkele nummers schreef. Op 14 mei 1964 toog De Groot met zijn akoestische gitaar naar de Phonogram Studio’s in Hilversum en nam zijn eerste nummers op: Strand, Sexuele voorlichting, Élégie Prenatale en Referein voor… Hij schreef zich vervolgens in voor het talentenprogramma Nieuwe oogst, waar hij een hoge waardering van de vakjury kreeg voor Élégie Prenatale vanwege de gedurfdheid, maar het publiek liet André van Duin er met de hoofdprijs vandoor gaan met zijn bandparodienummer. Twee nieuwe singles, De morgen en Delirium, brachten ook geen succes en om een doorbraak te forceren liet men Boudewijn enkele covers opnemen, waaronder A young girl van Noel Harrison, dat op zijn beurt een rigoureuze beatbewerking was van Une enfant, een chanson dat Charles Aznavour had geschreven voor Édith Piaf. Het nummer Een meisje van 16 had een bescheiden succes; op de b-kant stond De eeuwige soldaat, een vertaling van het protestlied Universal Soldier van Buffy Sainte-Marie, dat bekend was geworden in de versie van Donovan. Toen Een meisje van 16 aansloeg, werd besloten begin 1966 snel een album uit te brengen. Op het album Boudewijn de Groot prijkten vijf nummers van de hand van Nijgh/De Groot. De overige zeven nummers waren vertaalde covers van andere singer-songwriters, die flirtten met beatmuziek als The Kinks, Simon and Garfunkel, Bob Dylan en Donovan. In 1966 werd op single ook een nummer uitgebracht dat een aanklacht was aan het adres van Lyndon B. Johnson was tegen de Vietnamoorlog. Het nummer vestigde definitief Boudewijns naam als protestzanger en als vertolker van de stem van de jonge generatie: Welterusten Meneer de President.
.

.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: