HET CONCERT 4

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (71)
EERDERE AFLEVERINGEN

Ik deed mijn best om Henriette te genaken, die in een kring van heeren stond, welke zij ten deele kende, ten deele nimmer geluid had horen geven, maar die allen van deze gelegenheid gebruik maakten om haar iets aangenaams te zeggen. Iedereen was even verrukt, en de charmante week niet van hare zijde. Ik maakte haar mede mijn compliment, en liet mij daarop van hoeken tot kanten dringen, waarbij ik het voordeel had veel te zien en te horen, dat mij voor dien avond belangrijk voorkwam.
‘Ze zullen die juffrouw Kegge, hiet ze zoo niet? het hoofd wel op hol maken!’ merkte een mevrouw van een zekeren leeftijd, met een zwarte gazen toque, aan. ‘’t Is niet goed voor zo’n jong ding.’
En zij sloot haren mond zoo dicht, zoo dicht, alsof zij er van afzag den gehele verdere avond iets meer in het midden te brengen.
‘O, ik vind dat ze er allerinteressantst uit kan zien,’ sprak een jonge dame, in antwoord op het zeggen van een heer van middelbare jaren, dat juffrouw Kegge heel mooi was; ‘maar van avond, dunkt mij, heeft zij haar beau jour niet.’
‘Kent u die familie Kegge?’ vroeg een andere aan een jongen heer, en zij legde duizend pond nadruk op den naam.
‘Vraag excuus!’ was het antwoord, ‘ik weet niet anders dan dat de menschen rijk zijn… Maar,’ ging hij zachter voort, ‘ze zijn volstrekt niets. Haar grootvader was hier ter stede een kruidenier of zoo wat, en haar vader…, die heeft fortuin gemaakt in de West.’
‘Ik vind ook wèl, dat men haar dat aan kan zien,’ sprak een derde, die dit gesprek had gehoord, schoon zij er met den rug naar toe had gestaan, zelve een gelaat vertonende, dat alles behalve ongemeen was.
‘Ik hou niet van dat soort van ogen,’ hoorde ik aan een andere kant, uit den mond van een jong meisje van dertig, die zeer flets uit haar eigene keek.
De freule van Nagel scheen zeer tevreden over het spel, maar liet zich over de speelster volstrekt niet uit.
Ik bewonderde onder de menigte van schone vrouwen van middelbare leeftijd een die, met een allerbevalligst voorkomen en zeer innemende manieren, het voorwerp der algemene belangstelling scheen te zijn. Al de heren kwamen voor haar buigen, en al hunne vrouwen lieten zich, de een voor, de andere na, bij haar brengen. De jonge dames deden haar best om haar te naderen, of wenkten haar met het daarbij behorend lachend gezicht toe, dat het onmogelijk was. Zij gaf een soort van pleeggehoor. Meermalen poogde zij te gaan zitten, maar juist op het ogenblik dat zij er toe besloot, verscheen er weder altijd iemand om haar zijne beleefdheid te bewijzen; en ik bewonderde in stilte de goede gratie, waarmede zij zich terstond weer tot den nieuwaangekomene wendde en de onbeduidende gezegden, die vrij wel met de door al zijne voorgangers gehoudene gesprekken overeenkwamen, met verschen moed beantwoordde. Hare dochter, een meisje dat nog geen zestien jaren mocht hebben bereikt, was aan hare zijde, en scheen deze minzame bevalligheid reeds in hare mate te hebben overgenomen. Wat beider beleefdheid het aangenaamst maakte, was het eenvoudige en ongedwongene, het volkomen vrindelijke en opgewekte, dat haar eigen was en niet anders voortkomen kon dan uit een lieve harmonische stemming des gemoeds en een heldere tevredenheid des harten. Voor mij was het een waar genoegen haar gade te slaan, en ik kon niet nalaten met minachting te denken aan de valsche redenering van een aantal zich noemende menschenkenners, die hoffelijkheid altijd voor willen doen komen als laagheid, en welwillendheid als huichelarij. Waarlijk, die echte humaniteit, die goede toon, die beleefde innemendheid, welke de blijken dragen van in overeenstemming te zijn met den geheelen persoon, die ze aan den dag legt, is te gelijk een gave en eee verdienste, en ik wenschte wel, dat men algemeen gevoelde, hoe men de wetten der welwillendheid met de wetten der fijnste zedelijkheid en het meest kiesche gevoel in verband kan brengen. Al het misbruik, dat van haar gemaakt is door intriganten en hypocrieten, neemt niet weg, dat zij een der schoonste sieraden van het menschdom is, en een der verhevenste onderscheidingen boven het dierengeslacht doet uitkomen.
Ik vernam later dat deze bevallige vrouw een dame was, wier huis bekend stond voor een plaats, waar men zich nimmer verveelde, die niet slechts veel menschen zag, maar haar gezelschap altijd geheel bezielde en doordrong van de liefelijkheid haar aangeboren.
Den stroom volgende, werd ik nog voorbij vele paartjes gesleept, die werk van elkander maakten; ook langs schuchtere jongelingen, die zich verstoutten hun geheel onbekende dames nodelooze diensten te bewijzen, als daar zijn: boa’s op te rapen, die nog niet gevallen waren, en sjaals over haar stoel te hangen, die ze nog niet nodig hadden; alsmede langs vele ophopingen van jonge meisjes, die iedereen uitlachten. Hier en daar zat of stond een oude dame stokstijf voor haar stoel, te midden van een jong geslachte, ‘inmobilis in mobili’; en herinnerde zich de dagen, dat ook zij mobieler was, of verbeeldde zich dat zij ook nu nog mobieler zijn konde, indien zij maar wilde; of verheugde zich, dat nu haar kinderen waren zoo als zij geweest was; of verklaarde dat de pauze nu eenmaal lang genoeg geduurd had.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: