HET CONCERT 5

HILDEBRAND – CAMERA OBSCURA (72)
EERDERE AFLEVERINGEN

Zoo kwam ik tot aan de deur, en nu bezocht ik ook de koffiekamer. Hier waren de standen meer dooreengemengd, en vooral onder de werkende leden vond men van alles. De muziek, het ijsvermaak, en het tabakroken nemen allen aanzien des persoons weg. Hier werd hevig gerookt door allerlei soort van rokers. Er waren er die pijpen, er waren er die sigaren, er waren er die baai rookten; sommigen hadden al lang naar hun rooktoestel gesmacht, andere deden het alleen, omdat de rook der overige hun dan minder hinderde. Er waren er die het niet laten konden, en er waren er die het doen en laten konden allebei, en het daarom zoo veel mogelijk deden; verslaafden, en vrijwillige dienstknechten; en de kleine Keggetjes drongen door de menigte heen, en hadden waarlijk ook ieder een sigaartje in den mond, ter zake waarvan hun vader lachte dat hij schaterde.
‘Die juffrouw Kegge speelt admirabel, niet waar?’ zei een beschaafd heer, zijn viool weer uit de vioolkas nemende, om zich voor de tweede afdeling gereed te maken, en omziende naar een groot liefhebber, een dik persoon, met een lomp uiterlijk, dien ik in ’t orkest met een waldhoren gezien had.
‘Ze speelt verdraaid vlug!’ antwoordde die van den waldhoren.
‘Veel smaak, veel smaak!’ riep een wijs burgerheer, die een dwarsfluit blies.
‘Smaak?’ riep een klein heertje, dat zich juist aan een heet glas punch brandde, met een pieperig stemmetje, ‘smaak? geen zier smaak! al den duivel vlugheid, kunstjes, brille.‘
‘Een mooie piano, niet waar?’ hoorde ik in een anderen hoek, uit den mond van een werkend lid.
‘Ja, en een weergasche mooie meid ook,’ antwoordde een honorair lid.
‘Foei, oude snoeper, waar kijkje na?’ zei de eerste spreker.
Zoo gaat het, wanneer gij op concerten speelt. Waarom laat gij het niet liever?
De tweede afdeling bood niets bijzonder opmerkenswaar-digs aan. Een welgemaakt officier der zware ruiterij trad in burgerkleding met een wit vest op en zong een paar coquette romances, die beurtelings zeer laag en zeer hoog liepen en met een afwisselend kwaadaardig en snoeperig lachend gezicht gezongen werden, maar waarvan de toon en de inhoud zomin overeenkwamen met zijn zware knevels als met de op-en-neder-gesten, die hij met het tusschen zijn beide handen uitgespannen blad papiers maakte. Voorts hadden wij nog een obligaat op de violoncel van een Duitscher met een plat hoofd en een gouden bril; en het concert eindigde, zooals een deugdzaam concert behoort te eindigen, met een ouverture.
De zaaldeur werd opengezet, en de geparfumeerde dampkring door een gevoeligen tocht gezuiverd. De boa’s en pelerines werden opgehaald. De céphaliden werden om die kopjes, die er lief mee uitzagen, vastgestrikt, of anders in de hand gereed gehouden, en de jonge heren, die het er op gezet hadden de een of andere schone naar het rijtuig te geleiden met het stellige voornemen om dien nacht van dat geluk te dromen, zochten zich van stonden aan van een gunstig standpunt te verzekeren. De heren, die vrouwen hadden, waren boos dat hunne rijtuigen zoo laat kwamen, en de heren, die paarden hadden, maakten zich ongerust dat het hunne misschien lang zou moeten wachten; den jongen meisjes speet het, dat het hare zoo vroeg kwam; en enkele opgewonden jonge heren spraken er van, dat het aardig zou wezen de concertzaal in een balzaal te veranderen, en hingen een verleidelijke schilderij van deze gelukzaligheid op.
Van der Hoogen was weder in ons midden en stond zoo dicht mogelijk tegen den linkerarm van Henriette aangedrongen. Zij was allerliefst jegens hem, en schertste en lachte; maar toen de knecht met groot misbaar ‘de koets van mijnheer Kegge!’ aankondigde, draaide zij zich eensklaps om en greep in een aanval van behaagzieke speelschheid mijn arm. Van dien ogenblik aan haatte mij de charmante. Zegevierend zag Henriette om.
Mijnheer Kegge, die haast maakte, volgde met mevrouw; Van der Hoogen moest zich dus met de kleine Hanna behelpen, naar welke hij zich helemaal scheef moest overbuigen, tot groot genoegen van de dubbele rij van heren en dames, tusschen welke wij bij het verlaten der zaal doortogen. Een charmante spitsroede.
Wij kwamen thuis. Er werd een buitengewoon souper aangericht. Tegen het dessert dook de heer Kegge zelf in zijn wijnkelder en bracht zulk een menigte van allerlei merken boven, dat het hart mij van angst in de keel begon te kloppen. De charmante, die van de partij was, stelde een toost op de schone pianiste in, en las daarbij een fransch extemporeetje van zijn eigen maaksel voor, waarin hij op een charmante wijze over alle regelen der taal had gezegevierd. Hoofdzakelijk zeide hij, dat Henriette een mooi meisje met bruine ogen, een engel, en een godin der muziek was, en daar- bij kwamen enige opmerkingen omtrent uitgetrokken harten en op tonen drijvende zielen. Wij waren allen geheel bewondering, en mevrouw Kegge niet het minst, hetgeen ongetwijfeld veel voor de zaakrijkheid van het gedicht pleitte, daar H Ed. van de zes woorden er maar drie verstaan had.
Mijnheer Kegge dronk den dichter, en de dichter dronk den heer Kegge; en de heer Kegge liet de kurken van champagneflesschen tegen den zolder springen; en de heer van der Hoogen sloeg met de platte hand op champagneglazen dat de wijn op nieuw begon te schuimen; en dit alles was ter ere van juffrouw Henriette Kegge.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: