REINDER BROLSMA
Reinder Brolsma (Stiens, 23 mei 1882 – Leeuwarden, 23 november 1953) was een Nederlandse schrijver en journalist, die alleen in het Fries publiceerde. Hij was een van de acht kinderen van her gezin Brolsma in Stiens. Op zijn zestiende ging hij in de leer bij zijn oudere broer Jolke om huisschilder te worden. In 1910 vestigde hij zich als schildersbaas in Lichtaard. In dat jaar, op 5 maart 1910, trouwde hij in Ferwerd met Janke Lieuwes Westerbaan. Het paar kregen drie kinderen. In 1903 werd Brolsma secretaris van de rederijkerskamer Halbertsma in Stiens, waarvan onderstaande foto is (Brolsma geheel links). Zijn eerste publicatie, het korte verhaal Sinnestrielen, verscheen in 1903 in het tijdschrift Sljocht en Rjucht. In 1937, toen hij inmiddels 55 jaar oud was, kon hij de verfkwast neerleggen want vanaf dat moment was hij als journalist werkzaam bij het Leeuwarder Nieuwsblad en Nieuwsblad voor Friesland. Hij schreef onder meer de rubriek ‘Gesprekken op de brug’. Hij heeft een negental publicaties op zijn naam staan: It Heechhof (1926), De Skarlún (1929), Neisimmer (1931), Sate Humalda (1934), It Aldlan (1938, deel 2 van de trilogie It Heechhof), Groun en minsken (1940), Richt (1947, deel 3 van de trilogie It Heechhof), Sa seach ik Fryslân (1951) en Folk fan Fryslân (1952). De It Heechhof-trilogie werd in 1993 herdrukt. In zijn romans, verhalen, schetsen en toneelstukken toont hij zich een scherp waarnemer van het leven op het platteland en van de kleine burger en achterbuurtbewoner uit de stad. Zijn werk is realistisch, met een milde kijk op zijn medemens. Dikwijls beeldt hij de mensen uit in de zware strijd om het bestaan, zoals die tijdens de landbouwcrises van 1880 en 1930 door velen gevoerd moest worden. Hij ontleende zijn inspiratie soms aan de dorpsbewoners van zijn geboorteplaats Stiens, de boeren en arbeiders in de Noordwesthoek, maar ook Leeuwarden is redelijk vaak plaats van handeling. In het verhaal ‘Hy’ in Sa seach ik Fryslân vertelt hij over zijn jeugd in Stiens.
In Zolang de wind van de wolken waait. Geschiedenis van de Friese literatuur (2006) wordt over Brolsma opgemerkt: ‘Een schrijver van wie wel romans (ook in Nederlandse vertaling) in de Tweede Wereldoorlog verschenen, was Reinder Brolsma (1882-1953). Opgeklommen van schildersknecht tot journalist, had hij de vele uithoeken van Fryslân leren kennen, net als de verhalen die daar verteld werden. Hij schreef zijn Fries debuut, een verhaal dat in Sljucht en Rjucht gepubliceerd werd, in 1903. Als schrijver op distantie zou hij het veranderende Fryslân van de eerste helft van de twintigste eeuw met groot gevoel voor detail in zijn verhalen vast weten te leggen. Hij verhaalde over de landbouwcrisis aan het einde van de negentiende eeuw, de opkomst van de arbeidersbeweging, de economische crisis van de jaren dertig en de oorlogsdreiging. De persoon Brolsma ging zo achter zijn vertellingen schuil, dat het volgens zijn biograaf Doeke Sijens (Sa’n tûzen blauwe skriften, ‘Zo’n duizend blauwe schriften’, 2001) net leek alsof hij geen persoonlijk leven had gehad. De niet-intellectuele Brolsma onderging weliswaar de invloed van de intellectueel Kalma (ook publiceerde hij in diens blad Frisia), maar later stoorde hij zich aan het kunstmatige Fries dat Kalma hem wilde opleggen. Brolsma’s eigen taal was natuurlijker, zijn stijl direct. Het grootste gedeelte van zijn werk speelt zich af in de omgeving van Stiens, zijn geboortedorp. Daarnaast kreeg ook Leeuwarden een plaats in zijn romans en verhalen, bijvoorbeeld in It widdou’s bern (‘Het kind van de weduwe’, 1941), dat een jongensleven tot onderwerp heeft. Zijn eerste grote werk was It Heechhôf (1926, Menschen tusschen Wad en Wouden, 1940), een roman over het gezin van een kleine veehouder. Naast dit boek, dat later nog tot een trilogie zou worden uitgebreid met de delen It Aldlân (1938, Het Oudland, 1943) en Richt (1947), geldt Grûn en minsken (1940, De Stroojonker, 1943) als een uitstekende roman. De centrale plaatsing van een karakter heeft Brolsma in geen enkele andere roman compositorisch zo goed volgehouden als in Grûn en minsken. Theun de Vries, die met Stiefmoeder aarde (1936) in de jaren dertig bewees dat er ook links georiënteerde boerenromans konden worden geschreven, verweet Brolsma echter dat hij zich als verteller in Grûn en minsken minder had laten drijven door sociale motieven. Brolsma’s engagement was meer individueel dan sociaal gericht: het lag in eerste instantie bij zijn hoofdpersoon Daniël fan Kuken, die van held verwerd tot tragische antiheld. In het gedicht Fan God en Heitelân hat Brolsma, likemin as de dichter Obe Postma, nea net folle skreaun (Over God en Vaderland heeft Brolsma, net als de dichter Obe Postma, nooit veel geschreven) karakteriseerde Postma Brolsma (en zichzelf) als de buitenstaander die niet over begrippen als ‘God’ en ‘Vaderland’ schreef, maar slechts over zoiets als een huisje aan de dijk of de vroomheid van een individu. Brolsma observeerde en registreerde, maar propageerde niet. In hoeverre zijn werk tot de door de Duitse bezetter geprezen heimatliteratuur kan worden gerekend, was en is voor critici geen uitgemaakte zaak. Ook de rol die Brolsma zelf voor en tijdens de oorlog ingenomen had, is tot op heden vaak een punt van discussie, waarin feiten en emoties door elkaar heen lopen. Het vers van Postma over Brolsma, die tijdens de oorlog uit handen van de Duitsers een voor de Friese letterkunde ingestelde prijs had aangenomen, lijkt de schrijver die na de oorlog zwaar leed onder zijn depressies en zelf zijn levenseinde koos, te willen rehabiliteren.’
Tijdens de Tweede Wereldoorlog liet Brolsma toe dat zijn literaire werk gebruikt werd in dienst van het cultuurbeleid van de Duitse bezetter en diens handlangers. Op 12 oktober 1941 accepteerde hij in Leeuwarden uit handen van Tobi Goedewaagen de Harmen Sytstra-prijs voor Friese letteren van het nationaalsocialistische Departement van Volksvoorlichting en Kunsten.Bij de prijsuitreiking kwamen maar heel weinig niet-nationaalsocialistische Friezen opdagen. De journalist en publicist Adriaan Venema (Heiloo, 27 mei 1941 – Amsterdam, 31 oktober 1993), die tussen 1888 en 1992 de vijfdelige serie Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie schreef en aan vele schrijvers beschuldigden van al dan niet verregaande collaboratie met de Duitsers tijdens de oorlogsjaren, merkte op dat Goedewaagen niet schroomde ook Harmen Sytstra in te lijven bij het groot-Germaanse gedachtegoed via het vaste patroon: de annexatiedrift door nationaalsocialisten van reeds overleden auteurs. Over Brolsma merkte hij op : ‘Reinder Brolsma intussen liet zich de belangstelling aanleunen. Hij zal wel teleurgesteld zijn geweest dat het overgrote deel van de aanhangers van de Friese beweging niet bij de uitreiking waren komen op dagen en dat er meer uniformen te zien waren dan burgerkleren. Toch was Brolsma tamelijk onomstreden en een populair schrijver bij grote groepen van de bevolking. Op zichzelf was de keuze van de Fryske Rie daarom niet zo onlogisch. De Fryske Rie verwachtte daarom van de prijsuitreiking aan Brolsma een groot propagandistisch succes,’ aldus Zondergeld. ‘It Fryske Folk kwam voor de gelegenheid mét een apart Brolsma-nummer uit, waarin de meeste artikelen van een Nederlandse vertaling werden voorzien, op zich al een unicum voor de Friese tijdschriften. Men verwachtte voor het diner, dat aan de plechtige prijsuitreiking op 11 oktober 1941 zou voorafgaan, enkele honderden gasten. […] Vrijwel de gehele Friese Beweging liet verstek gaan. Goedewaagen die persoonlijk de prijs kwam uitreiken, sprak maar voor een handjevol gasten. Het moet voor Brolsma een traumatische ervaring zijn geweest. Hij werd heel duidelijk geconfronteerd met een nieuwe realiteit: hij die eens zo geliefd en gevierd was, ontmoette nu heel duidelijk vijandschap. Hij was in een isolement terechtgekomen, waarin zijn nationaalsocialistische vrienden hem hadden geduwd; hij heeft zich zonder slag of stoot in die positie laten manoeuvreren. Wellicht vleide hij zich met de gedachte dat Douwe Kalma tijdens de prijsuitreiking ten minste van de gelegenheid gebruik had gemaakt om te pleiten voor het Fries als verplicht vak in het onderwijs, zodat de uitreiking van de Harmen Sytstra-prijs goed was geweest voor de Friese zaak. En ook bereikte Reinder Brolsma dat een zo geacht man als professor Jan de Vries zich in het openbaar zeer lovend over hem uitliet ….. Brolsma, geboren in 1892, was een van die treurige voorbeelden van schrijvers die met open ogen in de nationaalsocialistische val liepen. Hij maakte, als zoveel Friese schrijvers, de overstap van sdap-milieu naar collaboratie. Van origine huisschilder, had hij op latere leeftijd de kans gekregen de journalistiek in te gaan. Sj. van der Schaaf zou later zijn herinneringen aan Brolsma noteren: ‘Ik ontmoette hem in november 1942; hij hield mij staande vóór het gebouw van de Leeuwarder Courant en vroeg mij waarom ik hem niet meer groette. Ik wist niet dat ik hem niet meer groette, maar zei wel dat hij mij verschrikkelijk was tegengevallen. Hij gaf toe dat hij de Harmen Sytstra-prijs nooit had moeten aannemen; ik moest zijn positie toch begrijpen. Jarenlang had hij het verachte beroep van verver uitgeoefend (zijn eigen woorden); door zijn literair werk was het hem echter uiteindelijk gelukt journalist-feuilletonist te worden. Deze moeizaam verworven positie kon hij toch niet opgeven. Ik heb hem toen gezegd dat ik in die tijd zonder bezwaar verver zou zijn als ik het vak verstond; en ik heb ook getracht hem duidelijk te maken dat de hogere maatschappelijke rang die hij had verworven, ook een grote verantwoordelijkheid meebracht. Bijvoorbeeld onomkoopbaarheid. Maar hij schudde zijn hoofd: jo witte net wat jo sizze.’ ….. Die genegenheid van het publiek wilde Brolsma niet graag verliezen. Het bleek voor hem bij uitstek het criterium te zijn. Hij zag niet in dat zijn gedrag in de bezettingsjaren er borg voor stond dat hij die genegenheid juist wel zou verliezen’.
Op 25 januari 1942 hield Reinder Brolsma op de radio een praatje over het eigen werk. In 1943 verschenen twee drukken van zijn roman De stroojonker, uit het Fries in het Nederlands vertaald door J.D. de Jong en H.D. Vriesema bij de nationaalsocialistische uitgeverij De Schouw. Zijn gedrag had als gevolg dat hem in september 1945 een publicatieverbod werd opgelegd tot november 1946. Dat publicatieverbod en de maatschappelijke pressie die daar uit voortkwam drukten zwaar op het gemoed van Brolsma. Toen daar ook nog huiselijke problemen bijkwamen en hij moest worden opgenomen in het St. Anthonis Gasthuis was voor 71-jarige auteur de maat vol. Twee weken na opname in het gasthuis, verdronk Brolsma zichzelf na de watersnoodramp in 1953 in het Van Harinxmakanaal. In 2001 verscheen de biografie Sa’n tûzen blauwe skriften van de hand van Doeke Sijens.