WILLEM (BILL) DE ROOS

66e HINK-STAP-SPRONG DOOR DE TIJD

Willem Leonard de Roos (Zwolle, 1 september 1906 – Richmond/Brits Columbia, Canada, 9 juni 1986) vertelde toen hij nog maar dertien jaar oud was al aan zijn ouders dat hij zo snel mogelijk met school wilde stoppen en naar Canada wilde. Zijn ouders gaven met tegenzin hiervoor toestemming, waarna de tiener direct in zijn eentje vertrok. In Canada ging hij afwisselend in de landbouw en bosbouw of in kolen- en goudmijnen werken. Uit een huwelijk met Dorothy Dawson werd een dochter geboren.  In 1941 meldde De Roos zich in het opleidingskamp in Stratfort (Canada), later  bij de Irene Brigade in Engeland. Hij werd ingescheept voor Suriname en doorliep daar de opleiding voor officieren. Eind oktober 1942 werd hij benoemd tot commandant van kamp Jodensavanne, een strafkolonie aan de Surinamerivier, waar leden en vooral veel vermeende leden van de Indische NSB gevangen zaten. Het was er in dit gebied niet alleen verstikkend heet, maar de kampbewoners (waaronder ingenieurs, juristen, artsen en andere academici) leden hier onder het brute optreden van de bewakers, voornamelijk mariniers en enkele soldaten van de Prinses Irene Brigade. Velen schiepen er genoegen in hun te treiteren en te mishandelen. Om de paar maanden meldde zich vanuit Paramaribo een andere kampcommandant, waarna het regime ook veranderde. Ook Bill de Roos was een maal de verantwoordelijke man. Op het moment van zijn benoeming telde het cellenblok vijf bewoners. Uit de verhalen van oud-kampbewoners blijkt dat De Roos, net als alle andere bewakers,weinig zachtzinnig met de bewoners van kamp Jodensavanne omgingen. Niet altijd echter. Zo liet hij gevangene Hartog van Banda vanwege diens 26e verjaardag op 4 november 1942 vrij uit zijn cel en stuurde hem terug naar de barakken. Luitenant De Roos dacht een mooi gebaar te maken maar de geste werd door de gevangene zelf betreurd omdat het hem verhinderde met andere een geplande vluchtpoging te ondernemen die alleen vanuit het cellenblok, gelegen aan de rand van het kamp, kans van slagen kon hebben. ‘Maar ja’, zou de jarige later vertellen, ‘ik kon moeilijk zeggen: ik blijf hier liever zitten’. Later was het trouwens zijn geluk, want de vier die er wel tussenuit knepen werden snel door een patrouille onder leiding van De Roos opgepakt. Twee werden zonder proces geëxecuteerd en twee anderen zwaar gestraft. De Roos had van hogerhand te horen gekregen dat de vier ‘maar beter niet levend’ gepakt konden worden. Die verkapte opdracht tot liquidatie ging hem te ver. ‘Om te onderzoeken of de vluchtelingen wapens bij zich hadden, gaf ik het bevel hun handen boven het hoofd te steken, hetgeen slechts door Raedt van Oldenbarnevelt niet werd opgevolgd. Waarop ik mijn pistool trok en als waarschuwing een schot voor zijn voeten loste, waarna hij aan het gegeven bevel voldeed.’ De Roos legde deze verklaring af na de oorlog, op 16 november 1949, tegenover Ernest Eric Grünberg. De procureur-generaal deed onderzoek naar de dood van twee van de vier gevluchte gevangenen. Een drama waar de toenmalige luitenant part noch deel aan had, want toen De Roos de gevangenen op de boot naar Paramaribo had gezet, was zijn werk gedaan. De vier ondergingen in Fort Zeelandia een verhoor. Twee van hen, Karel Raedt van Oldenbarnevelt en Loo van Poelje, werden vervolgens door Nederlandse mariniers in koelen bloede vermoord. Voor die misdaad, het centrale thema in het boek De Strafkolonie, zou nooit iemand hoeven te boeten. 

In augustus 1944 landde De Roos met de Prinses Irenebrigade in Normandië en trok met de eenheid door Europa. Op 8 mei 1945 trok hij met de Brigade als eerste geallieerde eenheid Den Haag om de stad officieel te bevrijden. Aan het eind van de oorlog zwaaide De Roos af als Kapitein.
Bij Britse koninklijke goedkeuring op 31 augustus 1945 werd Bill de Roos het Military Cross toegekend, wat officieel op 20 maart 1946 werd uitgereikt, met als toevoeging: ‘Nadat er op 24 april 1945 een bruggenhoofd in Hedel was gevestigd drong een groep vijanden er doorheen, die voegde zich bij degenen die nog in het dorp waren en dreigden aanzienlijke last en hinder te veroorzaken tijdens het zuiveren. Capt. de Roos haalde snel de reserve secties van pelotons in de nabijheid bijeen en zette een zeer geslaagde tegenaanval in waarbij 17 man werd gedood, zeven gewonden vielen en zeven man krijgsgevangen gemaakt, de hele vijandelijke ploeg. Op 25 april, toen de vijand een aanval met een bataljon deed wist hij in een pelotonsstelling door te dringen. De situatie was op dat moment ernstig. Capt. de Roos nam weer de leiding van de plaatselijke reserves op zich, voegde daar wat van zijn Sp Gp personeel aan toe, deed een snelle tegenaanval en verdreef de vijand uit het dorp. Bij beide gelegenheden voerde Capt. de Roos met grote moed en vastberadenheid zijn mannen aan in gevechten van man tegen man en met minachting voor zijn eigen veiligheid. Het was aan zijn snelle en vastberaden actie te danken dat de vijand buiten het dorp werd gehouden en wij leden niet de verliezen die het zuiveren van huizen met zich mee brengt’.
Voor hetzelfde dappere optreden in Hedel werd hij op 18 juni 1947 benoemd tot Ridder vierde klasse der Militaire Willems Orde (MWO4), waarmee automatisch een eerder toegekende Bronzen Leeuw (een Nederlandse dapperheidsonderscheiding) werd ingetrokken. met als voordracht: “Wegens het zich onderscheiden door het in de strijd bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw.’Hij is, zowel in de nacht 19/20 april 1945 als de daarop volgende nacht, na zich te hebben aangemeld als commandant van een verkenningspatrouille bij de Maas tussen Hedel en Ammerzoden waarvan de Noordelijke oever in Duitse handen was, overgestoken, in dit gebied doorgedrongen en heeft door verdere verkenning de gewenste inlichtingen verkregen. Nadat de vijand in enkele gedeelten van Hedel was binnengedrongen, heeft hij hem op 23 april 1945 op onverschrokken en voorbeeldige wijze aangevallen, daarbij huis na huis met handgranaat, automatisch vuurwapen en bajonet gezuiverd, waarbij een groot aantal vijanden buiten gevecht werden gesteld of gevangen genomen, terwijl aan eigen zijde slechts enkele gewonden vielen. Eindelijk heeft hij het inzetten op 25 april 1945 van een krachtige vijandelijke aanval op een ander gedeelte van Hedel, waarbij de vijand aanvankelijk enige vorderingen kon maken, wederom op onverschrokken wijzen en op eigen initiatief met inderhaast verzameld personeel van de staf der 1e Gevechtsgroep de vijandelijke aanval gestuit, zodat later een eigen tegenstoot met succes kon worden ingezet.”

In Den Haag ontmoette hij zijn ‘bevrijdingsvriendinnetje’ Corry van Popta, die zij tweede echtgenote werd. Met haar emigreerde naar Suriname, waar ze in Albina wonen. Blijkbaar was zijn verblijf in de Jodensavanne hem goed bevallen. De Roos ging weer werken in de bosbouw en goudmijnen. In de jaren vijftig keerde het gezin terug naar Den Haag om van daaruit in 1958 te emigreren naar Canada. De laatste jaren van zijn leven woonde hij alleen in een caravan in de wildernis bij Vancouver. Bill de Roos overleed er op 9 juni 1986 aan longkanker. Zijn leven is door Gilles W.B. Borrie beschreven in het boek ‘Een dapper man’.

Dit item was geplaatst door Muis.
%d bloggers liken dit: